Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer C/01/258082/HA ZA 13-66)
2.Het geding in hoger beroep
3.De beoordeling
Terugkomend op de materiële kant van de zaak staat cliënt op het standpunt dat de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 2 oktober 1997, no. E03.95.2055, een langer uitblijven van de milieuvergunning niet rechtvaardigt. Daarnaast is hij ervan overtuigd dat ten onrechte ammoniakrechten zijn gesaldeerd. Hij zal dit onderdeel van de besluitvorming aan de rechter voorleggen. Afhankelijk van het oordeel van de rechter zal van de gemeente vergoeding van de schade worden gevorderd.
Op 2 oktober 1997 is door de Raad van State beslist dat gemeenten geen saldering kunnen eisen, indien de veestapel wordt uitgebreid terwijl de ammoniakdepositie niet toeneemt. De Raad van State heeft in deze zaak geoordeeld dat nu de waarde van de ammoniakdepositie van het aantal dieren dat is aangevraagd lager is dan de waarde van de depositie die op grond van de onderliggende vergunning ten hoogste is toegestaan, een vergunning niet kan worden geweigerd. Indien wordt voldaan aan het gestelde in artikel 5, biedt de Interimwet geen mogelijkheid de eis te stellen dat de toegestane toename van het veebestand (waarbij door de emissiebeperkende maatregelen de ammoniakdepositie niet toeneemt) wordt gecompenseerd door afname van het veebestand in een andere veehouderij.
Uden/[Z.]. Dat de ABRvS in de door [appellant] ingestelde beroepsprocedure heeft geoordeeld dat tegen deze overweging in de vergunning over de salderingseis geen beroep openstaat, leidt evenmin tot de conclusie dat die vooraf gestelde voorwaarde een zelfstandig karakter heeft. Het is niet zo dat als de vordering van [appellant] door de burgerlijke rechter niet beoordeeld wordt, het handelen van de Gemeente in het geheel niet door de rechter getoetst kan worden. [appellant] had immers een weigering van de verzochte vergunning kunnen uitlokken door niet aan de salderingseis te voldoen en vervolgens tegen die weigering beroep kunnen instellen. Deze weg was niet onredelijk bezwarend voor [appellant], aldus de rechtbank.
[X.]-Valkenswaard; zie ook HR 23 december 2005, ECLI:HR:2005:AU4526,
[Y.]-Lith).
[X.]-Valkenswaardging het, kort gezegd, om het geval dat [X.] door de gemeente Valkenswaard schriftelijk was meegedeeld dat hij, alvorens hem een vergunning tot uitbreiding van zijn varkensstal kon worden verleend, elders in de regio ammoniakrechten moest aankopen. Nadat hem de vergunning is verleend, kan uit twee uitspraken van de ABRvS (in de eerdergenoemde zaak
Uden/[Z.]en in de zaak van de gemeente Sevenum van 8 december 1997) worden afgeleid dat de regelgeving geen basis bood voor de door de gemeente Valkenswaard gestelde eis. In het betreffende geding sprak [X.] de gemeente Valkenswaard aan tot schadevergoeding, stellende dat de gemeente Valkenswaard hem met de brief onjuist en daarmee onrechtmatig heeft geïnformeerd.
het – om diverse redenen onontbeerlijke – beginsel van de formele rechtskracht […] onaanvaardbaar [zou] worden uitgehold als inlichtingen die door een overheidsorgaan aan een burger worden gegeven met het oog op door dat overheidsorgaan te nemen besluit, steeds of in de regel aan de formele rechtskracht van dat later gevolgde besluit onttrokken zouden worden geacht. Daarom heeft de Hoge Raad in zijn arresten van 2 februari 1990, NJ 1993, 635 en 7 oktober 1994, NJ 1997, 174, geoordeeld dat een overheidsorgaan slechts aansprakelijk kan zijn op grond van onjuiste of onvolledige inlichtingen die aan een burger zijn gegeven, vooruitlopend op een beschikking die inmiddels formele rechtskracht heeft gekregen, indien het geven van die inlichtingen onafhankelijk van de inhoud van de desbetreffende beschikking onrechtmatig is. Inlichtingen die echter zozeer samenhangen met het beoogde besluit, dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen, hoezeer ook onjuist, worden in beginsel echter ‘gedekt’ door de formele rechtskracht van dat besluit’ (rov. 3.4).
[X.]-Valkenswaardwaardoor de salderingseis in het onderhavige geval een zelfstandig karakter heeft en los kan worden gezien van het door de Gemeente genomen besluit. Ten eerste heeft [appellant] naar voren gebracht dat in het onderhavige geval de reguliere weg in het bestuursrecht (zienswijze en beroep tegen (ontwerp-)beschikking vergunningverlening) over de salderingseis niet tot een ander oordeel zou hebben geleid. Ten tweede kon van [appellant] niet verlangd worden om de andere weg te bewandelen om een oordeel van de bestuursrechter over de salderingseis te verkrijgen, namelijk door het uitlokken van een weigering door niet aan de salderingseis te voldoen. Bovendien was de weg van het uitlokken van een weigering door niet aan de salderingseis te voldoen voor [appellant] afgesloten, nu hij reeds aan de salderingseis had voldaan.
[X.]-Valkenswaard. Zoals er naar het oordeel van de Hoge Raad in het geval van [X.] een nauwe samenhang bestaat tussen de door de gemeente Valkenswaard aan [X.] gegeven inlichtingen en de verleende revisievergunning, hangen de door de Gemeente gegeven inlichtingen over de salderingseis ook in het geval van [appellant] zozeer samen met de vergunning van [appellant], dat zij ten opzichte daarvan een onzelfstandig karakter dragen.
[X.]-Valkenswaardgeoordeeld dat de enkele omstandigheid dat het volgen van de weg van het uitlokken van een weigering zeer forse vertraging in de realisering van de uitbreidingsplannen van [X.] zou hebben geleid, niet rechtvaardigt dat er in zijn geval een uitzondering op het beginsel van de formele rechtskracht zou worden gemaakt (rov. 3.9). Ook indien rekening wordt gehouden met de risico’s die een agrariër als [appellant] zou lopen door de voor hem openstaande bestuursrechtelijke weg te volgen, zijn, mede gelet op dit oordeel van de Hoge Raad, deze door [appellant] gestelde omstandigheden onvoldoende zwaarwegend.
Uden/[Z.].
NJ1993, 642;
Sint Oedenrode-[Q.]).
Uden/[Z.], maar dat houdt op zichzelf geen erkenning in dat de salderingseis onrechtmatig is. Ook mocht [appellant] in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs niet begrijpen dat de Gemeente de onrechtmatigheid erkend heeft, gelet op de zinsnede: ‘
Wij verwachten dat de uitspraak [gemeente 1] op korte termijn zal worden vervangen door een uitspraak die de salderingsmethodiek erkend.’ Reeds daarom kan op deze grond geen uitzondering op de leer van de formele rechtskracht worden aanvaard. Daarnaast overweegt het hof dat [appellant] zich destijds kennelijk niet op het standpunt stelde dat er sprake was van een erkenning van onrechtmatigheid (waardoor het niet meer noodzakelijk zou zijn om het oordeel van de bestuursrechter in deze te vragen) nu hij in de vergunning op dit punt aanleiding heeft gezien bij de Raad van State beroep in te stellen. Uit de als productie 16 bij memorie van grieven overgelegde beschikking aan de maatschap [maatschap] van 22 december 1997 komt overigens naar voren dat de Gemeente ook na de uitspraak van de ABRvS in de zaak van de gemeente Sevenum nog niet erkende dat de salderingseis niet mocht worden gesteld. Immers merkt de Gemeente in die beschikking slechts op dat er op dit moment daarover onzekerheid bestaat. Grief VI faalt derhalve.
[X.]-Valkenswaardrov. 3.9, met verwijzing naar HR 16 mei 1986,
NJ1986, 723,
Heesch-[M.]), falen deze grieven. Het hof heeft reeds overwogen (onder rov. 3.4.3) dat [appellant] de weg van het uitlokken van een weigering van de vergunning door niet aan de salderingseis te voldoen, had kunnen bewandelen om op deze wijze de salderingseis ter toetsing aan de bestuursrechter voor te leggen en dat niet kan worden gezegd dat dit van [appellant] niet verlangd kon worden. Daarbij zijn reeds betrokken de omstandigheden dat [appellant] inmiddels had voldaan aan de eis van het opkopen van emissierechten en dat de uitspraak van de ABRvS in de zaak
Uden/[Z.]reeds was gedaan toen de Gemeente de milieuvergunning aan [appellant] verleende.