Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellante 1] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats],
[appellant 2],wonende te [woonplaats],
[appellante 3],wonende te [woonplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/01/243904/HA ZA 12-212)
2.Het geding in hoger beroep
- de appeldagvaarding
- de memorie van grieven met een productie
- de memorie van antwoord met een productie (procesbesluit)
- de akte van [appellanten]
- de antwoordakte van de Gemeente.
3.De beoordeling
In het voetspoor van de door hem benaderde adviseurs maakte [appellanten] aanspraak op een vergoeding van € 517.500,--.
In oktober 2010 vindt nader overleg plaats en [appellanten] maakt dan aanspraak op betaling van € 340.000,-- als vergoeding voor de afkoop van de huurovereenkomst. Om – aldus de Gemeente bij conclusie van antwoord sub 13, niet bestreden door [appellanten] - de impasse te doorbreken doet de burgemeester alsdan een voorstel om de schadeloosstelling te verhoren tot € 180.000,--, waarmee de burgemeester de kaders van de exploitatieopzet overschrijdt.
ten bedrage van € 180.000,00 uit. Voor deskundigenkosten zijn wij bereid maximaal € 5.000,00 te vergoeden. Dit in tegenstelling tot de te vergoeden deskundigenkosten volgens de normen Rijkswaterstaat die bij een dergelijke koopsom nog geen € 3.000,00 bedragen. De schadeloosstelling is verder all-in. Er resteren geen PM-posten. Helaas is gelet op de grondexploitatie en de krapte in de markt geen verdere beweging mogelijk.Het totale eindbod is naar onze mening interessant als in ogenschouw wordt genomen dat met de afkoop/beëindiging van de huur een periode van voortgezet gebruik via bruikleen ingaat. Er is dan dus geen huur meer verschuldigd. De periode van gebruik met bijbehorende kostenvergoeding zijn nader overeen te komen.Wij zijn desgewenst bereid om uit fiscale overwegingen mee te werken aan een gespreide betaling over meerdere jaren, zulks door u aan te geven.Tevens is de gemeente bereid een inspanningsverplichting op te nemen voor de vraag naar vervangende woonruimte (huur of koop) via woningbouwvereniging Bergopwaarts, waarbij door u een voorkeur is uitgesproken voor het in ontwikkeling zijnde plan “Zandbosweg”.Dit eindbod doen wij gestand tot uiterlijk 15 februari 2011. Graag vernemen wij schriftelijk of u op dit finale bod in wil gaan.”
Dit besprekingsverslag luidt onder meer als volgt.
primair, een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door de onderhandelingen met haar af te breken, een gebod om de onderhandelingen te hervatten en een overeenkomst te sluiten op basis van de in het petitum in de dagvaarding nader gespecificeerde uitgangspunten, alsmede veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van schade;
subsidiair, een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door de onderhandelingen met haar af te breken en veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de daardoor ontstane schade;
meer subsidiair, een verklaring voor recht dat de Gemeente onrechtmatig jegens [appellanten] heeft gehandeld door de onderhandelingen met haar af te breken en veroordeling van de Gemeente tot vergoeding van de door [appellanten] gemaakte kosten ad € 17.499,87, met rente;
alles met kostenveroordeling.
Van het afbreken van de onderhandelingen door de Gemeente is geen sprake. Het tegenvoorstel van [appellanten] inzake de hoogte van de deskundigenkosten kon niet als een ondergeschikt punt in de zin van artikel 6:225 lid 2 BW worden aangemerkt, nu het niet ging om een afwijking van het aanbod waarvan [appellanten] redelijkerwijs mocht veronderstellen dat Gemeente daar geen bezwaar tegen zou hebben. De stelling van [appellanten] dat de Gemeente gehouden was tot door onderhandelen over de deskundigenkosten daar over de niet ondergeschikte punten volledige overeenstemming was bereikt, wordt verworpen.
Uit de uit het gespreksverslag d.d. 3 mei 2011 blijkende omstandigheid dat de onderhandelingen na de verwerping van het aanbod nog zijn voortgezet volgt niet dat [appellanten] daaraan het gerechtvaardigde vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat er alsnog een overeenkomst tot stand zou komen. Uit het gespreksverslag blijkt, dat [ambtenaar 1] zijdens Gemeente heeft voorgesteld om de vergoeding voor deskundigenkosten te bepalen op € 10.000,00. [appellanten] heeft dat voorstel aanvaard. [ambtenaar 1] heeft het voorstel echter onder voorbehoud van instemming van het college van burgemeester en wethouders gedaan, welke instemming niet is verkregen. Reeds daarom mocht [appellanten] er niet op vertrouwen dat er een overeenkomst tot stand zou komen. Voorts blijkt uit het verslag dat [appellanten] - voor het geval het voorstel om € 10.000,00 te vergoeden niet geaccepteerd zou worden door het college – alsnog wenste in te stemmen met een vergoeding van € 5.000,00 onder voorbehoud van het recht om de gemeenteraad te informeren over de in haar ogen niet fatsoenlijke afhandeling van de zaak, maar [appellanten] had geen feiten gesteld die de conclusie konden dragen dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat Gemeente daarmee akkoord zou gaan. Dat [appellanten] net als iedereen het recht heeft de gemeenteraad te benaderen, is daartoe niet genoeg.
Van onrechtmatig afbreken van onderhandelingen door Gemeente was dus geen sprake, zodat reeds daarom de vorderingen niet voor toewijzing in aanmerking kwamen.
Aldus de rechtbank.
Het hof is het daarmee eens. Ook al gold het doen van een tegenvoorstel door [appellanten] als een verwerping van het eindbod van de Gemeente, duidelijk was dat in de visie van [appellanten] de onderhandelingen nog gaande waren, juist nu [appellanten] het eindbod niet zonder meer verwierp, doch een tegenbod deed. De Gemeente wilde echter niet verder en maakte dat kenbaar en dat kan als het afbreken van onderhandelingen worden aangemerkt. Tot een vernietiging leidt dat niet omdat het gaat om de vraag of de Gemeente mocht afbreken; dat is onderwerp van grief 6.
Het hof leest echter in het besprekingsverslag niet veel meer dan dat [ambtenaar 1] het verzoek om alsnog € 10.000,-- te vergoeden wel aan het college van B&W wilde voorleggen, eventueel met zijn positief advies. Hoe dit ook zij, een en ander was afhankelijk van de goedkeuring van B&W.
Dat geldt temeer in een situatie waarin tijdens een bespreking, zonder dat enige ruggespraak heeft plaats gevonden, onder voorbehoud een voorzichtige toezegging (zoals die van [ambtenaar 1]) wordt gedaan. Op geen enkele wijze heeft [appellanten] daaruit kunnen en mogen afleiden dat hij erop kon vertrouwen dat het tot € 10.000,-- verhoogde (vanuit de optiek van [appellanten] bezien: verlaagde) bedrag zou worden vergoed.
Mitsdien faalt grief 5.
“strenge en tot terughoudendheid nopende maatstaf”.
[appellanten] verdedigt dat de formule uit dit arrest – in elk geval in dit concrete geval – verfijning behoeft, aldus dat ter plaatse van * wordt ingelast: “in beginsel” en dat ter plaatse van ** wordt ingelast: “de beginselen van behoorlijk bestuur, de wet (zoals bijv. de Onteigeningswet”.
Overigens geldt zelfs in dat geval dat er diverse fasen zijn waarin partijen alsnog op rechtsgeldige wijze in minnelijk overleg tot overeenkomsten kunnen komen, welke alsdan volkomen rechtsgeldig zijn onverminderd het gegeven dat deze werden gevoerd tegen een op de achtergrond dreigende onteigening.
Dat in dergelijke en andere gevallen er situaties kunnen zijn waarin een van de onderhandelende partijen, door de druk van omstandigheden, zich niet geheel en al vrij voelt in het bepalen van zijn positie, leidt er niet toe dat die onderhandelingen niet geldig zouden kunnen worden gevoerd. Wel dient ervoor gewaakt te worden dat de wederpartij geen misbruik van die omstandigheden maakt. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich voordoet. Gesteld noch gebleken is, bijvoorbeeld, dat de door de Gemeente laatstelijk aangeboden € 180.000,-- niet reëel zou zijn.
Volgens [appellanten] heeft de Gemeente in andere vergelijkbare gevallen (veel) meer voor deskundigenkosten vergoed. De Gemeente heeft dat gemotiveerd bestreden. Zij heeft in dat verband vier andere transacties genoemd. Twee daarvan betroffen NS Vastgoed en Bavaria; deze hebben geen enkele vergoeding ontvangen. De heer G, die zijn pand voor € 675.000,-- verkocht, ontving € 2.000,--, veel minder dus dan [appellanten], bij een veel hogere prijs.
De heer Z, verkocht zijn pand voor € 535.000,-- en ontving € 8.951,--.
Dat is verhoudingsgewijs veel minder dan [appellanten], die bij een laatstelijk aangeboden vergoeding van € 180.000,-- in hoofdsom, een vergoeding voor deskundigenkosten zou ontvangen van € 5.000,--.
Andere gegevens waaruit zou kunnen blijken dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden zijn door [appellanten] niet gesteld. Het bewijsaanbod van [appellanten] op dat onderdeel is onvoldoende onderbouwd, nu dit niet is gericht op voldoende concrete voor bewijs vatbare feiten.
Volgens [appellanten] heeft de Gemeente onvoldoende gemotiveerd waarom zij voor de deskundigenkosten niet meer dan € 5.000,-- wilde vergoeden en in dat verband wijst [appellanten] andermaal naar de heer Z.
Naar ’s hofs oordeel heeft de Gemeente voldoende inzichtelijk gemaakt waarom zij, aanhakende bij de berekeningsmethode van Rijkswaterstaat welke uit zou komen op omstreeks € 3.000,--, bij de te verwachten opbrengst ten hoogste € 5.000,-- zou willen vergoeden. Voorts blijkt nergens uit dat de Gemeente zich ooit tegenover [appellanten] heeft uitgelaten in die zin dat deze erop mocht vertrouwen dat de door haar voor deskundigen te maken kosten integraal of substantieel, althans voor enig boven de € 5.000,-- uitstijgend bedrag, zouden worden vergoed.
Volgens [appellanten] zou de Gemeente gehouden te zijn de kosten van deskundigen te vergoeden overeenkomstig art. 50 van de Onteigeningswet. Door dat niet te doen, en haar afwijking daarvan niet te motiveren, heeft de Gemeente volgens [appellanten] het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Voorts heeft de Gemeente met de emailcorrespondentie van juni 2009 de indruk gewekt dat dit bedrag nog onderhandelbaar was.
Het hof is van oordeel dat uit de emailcorrespondentie van juni 2009 niet anders valt af te leiden dat de Gemeente bereid was om voor taxatie en begeleiding ten hoogste € 5.000,-- te vergoeden. Voor het overige heeft de Gemeente telkens de boot afgehouden. Onderdeel 2 van de email van 25 juni 2009 houdt geen enkele concrete toezegging is en in feite slechts een algemene opmerking inhoudende dat dit ongetwijfeld door een van partijen bij de onderhandelingen aan de orde gesteld zou worden. Uiteindelijk kwam het erop neer wat de ene partij minimaal wilde hebben en wat de andere partij maximaal wilde vergoeden. Daarover is geen overeenstemming bereikt. Uit de mail van 25 juni 2009 viel in geen geval af te leiden dat [appellanten] erop mocht rekenen dat bovenop het totaal van de hoofdsom ad € 180.000,-- plus € 5.000,-- voor de deskundigenoosten nog over enig additioneel bedrag viel te onderhandelen.
Van een onteigening of voorgenomen onteigening was nog geen sprake. Mitsdien was ook art. 50 van die Wet niet aan de orde.
Mitsdien is van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel niet gebleken.
Grief 6 faalt dus ook voor het overige.