Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.[appellant sub 1] ,wonende te [woonplaats 1] ,
[appellante sub 2] ,wonende te [woonplaats 1] ,
Het hof zal de nummering van de eerdere arresten voortzetten.
9.Het verloop van de procedure
- de memorie na tussenarrest van [appellanten] ;
- de antwoordmemorie na tussenarrest van Huvass.
10.De verdere beoordeling
Dit geldt evenzeer bij een financieel adviseur (HR 6 september 2013, ECLI:NL:HR:CA1725, rechtsoverweging 3.4.2). Het hof stelt vast dat de adviseur in laatstgenoemde zaak adviezen had gegeven met betrekking tot soortgelijke producten als die welke [appellanten] heeft aangeschaft (het oversluiten van een hypotheek, een constructie met daarin een beleggingsdepot en de aanschaf van een effectenleaseproduct).
Daarbij geldt voorts, dat de omstandigheid dat de beleggingen waarop het advies betrekking heeft een tegenvallend rendement hebben of tot verliezen leiden, niet zonder meer wijst op een tekortschieten van de financieel adviseur. Die tegenvallers kunnen immers het gevolg zijn van fluctuaties in de koersen van aandelen die niet kunnen worden toegerekend aan de adviseur, terwijl de cliënt ermee bekend moet zijn dat dergelijke fluctuaties zich kunnen voordoen. Die enkele omstandigheid hoeft daarom in beginsel voor de cliënt geen reden te zijn met een onderzoek te beginnen. De vraag of door de bank dan wel de adviseur geruststellende mededelingen inzake deze koersontwikkelingen zijn gedaan is niet doorslaggevend.
inzake de klachtplichtvolgt uit het arrest van de Hoge Raad van 8 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7195 (JOR 2013/107), rechtsoverweging 3.6, dat, nu Huvass het (gemotiveerde) verweer heeft gevoerd dat [appellanten] niet tijdig heeft geklaagd, [appellanten] gemotiveerd diende te stellen en zo nodig te bewijzen dat en op welk moment is geklaagd. Of de klacht tijdig is in de zin van artikel 6:89 BW hangt verder af van de overige omstandigheden van het geval. Het tijdsverloop tussen het moment waarop het gebrek is ontdekt of redelijkerwijs had moeten worden ontdekt en de klacht speelt daarbij weliswaar een belangrijke maar geen doorslaggevende rol. Het hof dient rekening te houden met enerzijds het voor de schuldeiser ingrijpende rechtsgevolg van het te laat protesteren – te weten verval van al zijn rechten ter zake van de tekortkoming – en anderzijds de concrete belangen waarin de schuldenaar is geschaad door het late tijdstip waarop dat protest is gedaan, zoals een benadeling in zijn bewijspositie of een aantasting van zijn mogelijkheden de gevolgen van de gestelde tekortkoming te beperken. Het tijdsverloop is in dat verband weliswaar een belangrijke factor, maar niet doorslaggevend.
Uit de vaststaande feiten, zoals opgenomen in het eerste tussenarrest van 31 januari 2012, volgt wel dat [appellanten] in ieder geval nog in 2004 op de mededelingen van Huvass heeft vertrouwd (en dus kennelijk van de juistheid daarvan is uitgegaan), en dat de relatie met Huvass ook in december nog 2006 bestond, zij het dat toen het vertrouwen in Huvass enigszins was geschaad, zoals blijkt uit de brief van Huvass van 20 december 2006 aan [appellanten] .
Het hof kan thans in het midden laten waarop deze twijfels ten aanzien van de betrouwbaarheid van Huvass precies betrekking hadden (partijen verschillen daarover van mening), maar in ieder geval heeft tot kort daarvoor kennelijk vertrouwen bestaan in de dienstverlening door Huvass. Vervolgens heeft (de advocaat van) [appellanten] bij de hiervoor genoemde brief van 12 juni 2007 Huvass aansprakelijk gesteld voor de beweerde onjuiste advisering inzake alle drie de producten. Het hof acht dat gelet op de hiervoor genoemde omstandigheden van het geval tijdig.
Huvass heeft in haar memorie na tussenarrest aangevoerd dat, als [appellanten] eerder had geklaagd, ongetwijfeld de aansprakelijkheidsverzekeraar van Huvass meteen in actie was gekomen, maar dat de verzekeraar nu voor een voldongen feit is gesteld, te weten een aanzienlijke claim. Bovendien is Huvass thans in een geschil verwikkeld met haar verzekeraar en in dat geschil worden complicaties aangevoerd die zich niet zouden hebben voorgedaan als [appellanten] eerder had geklaagd.
Deze nadelen voor Huvass – die geen betrekking hebben op de bewijspositie van Huvass noch op beperking van de schade voor [appellanten] – wegen naar het oordeel van het hof niet op tegen het rechtsgevolg waarvoor [appellanten] wordt gesteld wanneer wordt geoordeeld dat hij te laat heeft geklaagd, te weten dat alle mogelijkheden van verhaal van de gestelde schade als gevolg van onjuiste dienstverlening door Huvass voor rekening van [appellanten] blijven.
Ook bij eerder klagen door [appellanten] zou sprake zijn geweest van een claim die ook aanzienlijk had kunnen zijn. De problemen die zijn ontstaan door structuurwijzigingen zoals door Huvass genoemd leiden niet tot een ander oordeel, omdat daar sprake is van door Huvass gemaakte keuzes die in redelijkheid niet mogen leiden tot het afwijzen van de vorderingen van [appellanten] .
Het voorgaande heeft tot gevolg dat de door het hof in het arrest van 31 januari 2013 verstrekte bewijsopdracht niet langer relevant is. De in dit verband afgelegde getuigenverklaringen behoeven geen bespreking.
B. Het beroep op verjaring
heeft het beroep op verjaring weersproken (memorie van grieven §4.1 e.v.).
Naar het oordeel van het hof is ook in dit verband het enkele feit dat [appellanten] al eerder dan in juni 2002 op de hoogte was van negatieve ontwikkelingen in de via Huvass aangeschafte producten niet voldoende om te concluderen dat hij daarmee ook op de hoogte was van schade als bedoeld in artikel 3: 310 BW. Die negatieve ontwikkeling kan immers eerst als schade in die zin worden aangemerkt vanaf het moment dat [appellanten] zich realiseerde of moest realiseren dat sprake was van onjuiste dienstverlening door Huvass, en dat daarom de negatieve ontwikkelingen in zijn producten niet het gevolg was van marktontwikkelingen, maar van een onjuist advies of van onjuiste informatie verstrekt door Huvass hetgeen had geleid tot aanschaf van bedoelde producten. De enkele omstandigheid dat sprake was van een tegenvallend rendement of van verlies wees immers niet zonder meer op onjuiste dienstverlening door Huvass.
Er moet dan ook van worden uitgegaan dat [appellanten] zich slechts kort voor de brief van 12 juli 2007 heeft gerealiseerd dat sprake was geweest van onjuiste dienstverlening door Huvass waardoor schade was ontstaan. Daarna heeft tijdig dagvaarding plaatsgehad (op 9 oktober 2007).
Het beroep op verjaring faalt.
Huvass heeft daarbij volgens [appellanten] niet voldaan aan de zorg van een goed opdrachtnemer als bedoeld in artikel 7:401 BW, terwijl een bijzondere zorgplicht gold op grond waarvan Huvass diende te handelen conform de norm van een redelijk bekwaam en redelijk handelend (financieel) adviseur. Huvass is door te adviseren getreden buiten haar bevoegdheden als cliëntenremisier. Ook is Huvass opgetreden als beleggingsadviseur als bedoeld in de Wte 1995, en heeft zij niet voldaan aan de in dat kader geldende zorgplicht (dagvaarding in eerste aanleg, §3; conclusie van repliek, §3.9 en volgende).
Huvass heeft de stellingen van [appellanten] met betrekking tot de toepasselijkheid van de Wte 1995 en de daaraan verbonden regelgeving weersproken, en ook gesteld dat zij slechts als cliëntenremisier is opgetreden, en als hypotheekadviseur en pensioenadviseur (conclusie van antwoord §112 en volgende).
Zij heeft [appellanten] geïnformeerd over de diverse producten (en gewezen op de daaraan verbonden risico's) en meerdere varianten aangeboden, waaruit [appellanten] zelf een keuze heeft gemaakt, zonder dat Huvass hem in die keuze heeft geadviseerd. Huvass was geen effecteninstelling en ook geen beleggingsadviseur in de zin van de Wte 1995, en zij heeft ook geen specifiek beleggingsadvies aan [appellanten] gegeven, zij heeft [appellanten] slechts verschillende keuzemogelijkheden voorgehouden (conclusie van dupliek, §72).
Ten tijde van het handelen van Huvass golden (onder meer) de Wte 1995 en Bte 1995.
Ten aanzien van deze regelgeving heeft de Hoge Raad beslist dat dwingende wetsbepalingen uit de Wte 1995 en de Bte 1995, die zowel strekken tot het bevorderen van een adequate functionering van de effectenmarkt als tot het beschermen van beleggers, er niet mede toe strekken de geldigheid aan te tasten van overeenkomsten die tot stand zijn gekomen in strijd met deze wetgeving (HR 5 juni 2009, BH 2822, NJ 2012/184).
Voorts volgt uit de jurisprudentie van de Hoge Raad dat de zorgplicht die uit publiekrechtelijke regelgeving op dit gebied kan worden afgeleid moet worden onderscheiden van de privaatrechtelijke zorgplicht van de financiële adviseur, gebaseerd op artikel 7:401 BW. Daarbij geldt (althans gold inzake de in deze toepasselijke regelgeving) dat de privaatrechtelijke zorgplicht een verdere reikwijdte kan hebben dan de zorgplichten die in publiekrechtelijke regelgeving zijn neergelegd. (HR 5 juni 2009, BH 2815, NJ 2012/182). Weliswaar beïnvloedt de publiekrechtelijke regelgeving op dit gebied de omvang van de privaatrechtelijke zorgplicht, maar ze bepaalt deze niet.
Bedoelde definitie van adviseren is – blijkens de memorie van toelichting op de Wft – uitdrukkelijk slechts van toepassing op de Wft zelf. Voor de vraag of Huvass heeft voldaan aan haar privaatrechtelijke verplichtingen als financieel adviseur is deze beperkte definitie dus niet beslissend, en dus ook niet of Huvass aan [appellanten] keuzemogelijkheden heeft gelaten. Voor de aan de Wft voorafgaande regelgeving moet wat dit betreft hetzelfde worden aangenomen.
Het schenden van publiekrechtelijke zorgplicht- en andere regels inzake financiële dienstverlening kan, nu deze regels mede zijn gesteld ter bescherming van de consument, wel een onrechtmatige daad opleveren van een financieel adviseur zoals Huvass. Uit de stellingen van [appellanten] echter niet worden afgeleid dat, als van een dergelijke schending sprake is geweest, dit geleid heeft tot andere schade dan de schade die [appellanten] vordert op grond van de door hem gestelde schending van de privaatrechtelijke zorgplicht.
Het beroep van [appellanten] op onrechtmatig handelen van Huvass – naar het hof begrijpt op grond van schending van deze publiekrechtelijke zorgplichtregels – heeft in dit geding dan ook geen zelfstandige betekenis, zodat het hof daaraan verder voorbij gaat.
Waar het hof hierna de term adviseren gebruikt gaat het dan ook niet om "adviseren" in de zin van de publiekrechtelijke zorgplichtregels, maar om adviseren in de zin van het gewone spraakgebruik.
D. Stelplicht en bewijslast
Waar [appellanten] gesteld heeft dat Huvass is tekortgeschoten in de op hem rustende zorgplicht (door onvoldoende informatie in te winnen over zijn cliënt, door niet te waarschuwen voor de risico's van de geadviseerde producten en door [appellanten] onvoldoende over die producten te informeren) en Huvass deze stellingen uitdrukkelijk en in detail heeft bestreden rust de bewijslast van de feitelijke grondslag van de gestelde tekortkomingen van Huvass in de nakoming van zijn zorgplicht ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv op [appellanten] (HR 11 juli 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC8967).
Uit deze hoofdregel kan echter niet worden afgeleid dat Huvass de feiten moet bewijzen die zij heeft gesteld ter motivering van zijn betwisting van hetgeen door [appellanten] had aangevoerd (HR 15 december 2006, NJ 2007, 203).
Ook als moet worden aangenomen dat op Huvass een verzwaarde stelplicht rust (zoals [appellanten] heeft aangevoerd in § 3.3 dagvaarding in eerste aanleg) kan dat niet tot een ander oordeel leiden. Met haar stellingen in de conclusie van antwoord en dupliek en haar producties heeft Huvass in ieder geval aan de op haar rustende stelplicht voldaan.
E.
Het beroep van [appellanten] op toerekenbare tekortkomingen
F. De informatie-inwinningsplicht
Gelet op de financiële risico's die overeenkomsten als de onderhavige op zijn cliënt leggen, dient de financieel adviseur met het oog daarop diens inkomens- en vermogenspositie in overweging te nemen, in ieder geval aan de hand van daartoe bij die cliënt op te vragen en zo nodig met deze te bespreken gegevens, waarbij zij diende na te gaan of [appellanten] ook bij een tekortschietende verkoopopbrengst redelijkerwijze aan zijn betalingsverplichtingen uit de overeenkomsten zou kunnen voldoen.
Tevens kan de gezondheidstoestand van de cliënt en diens eventuele partner van belang zijn bij het inschatten van de risico's en het bepalen van de omvang van de financiële last die door financiële constructies ontstaat. Ook een onderzoek naar opleiding en specifieke deskundigheid en/of ervaring inzake financiële zaken is van belang. De financieel adviseur, als bij uitstek deskundig te achten dienstverlener, behoort zich immers de belangen van de particuliere afnemer ook in die zin aan te trekken dat hij de in redelijkheid van hen te vergen maatregelen dient te treffen om de cliënt te beschermen tegen eigen lichtvaardigheid en gebrek aan inzicht.
Volgens de dagvaarding in eerste aanleg van [appellanten] bedroeg het bruto jaarinkomen van [appellanten] "destijds" – het hof begrijpt: in 1998 – ƒ 34.000 (€ 15.428,53); [appellanten] had toen een aflossingsvrije hypothecaire geldlening bij Westland Utrecht van ƒ 50.000 (€ 22.689,01); de maandelijkse netto hypotheeklasten waren toen ƒ 362,51 (€ 164,50) per maand (§2.11 dagvaarding [appellanten] ). Volgens Huvass (conclusie van antwoord §59) was het bruto jaarinkomen van mevrouw [appellanten] toen ƒ 9.500,19 (€ 4.311). Volgens het overzicht "belangrijkste gegevens" (onderdeel productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg) zijn als gegevens voor de berekening van de hypotheek onder meer gebruikt een bruto jaarinkomen van [appellanten] van ƒ 34.000 en van mevrouw [appellanten] van ƒ 9.500.
De overwaarde van de woning van [appellanten] bedroeg volgens de financieringsopzet voor het oversluiten van hypotheek ƒ 467.047 (€ 211.936,69) bij een restantschuld van ƒ 25.000 (€ 5.344,05) (productie 6 dagvaarding in eerste aanleg).
Ook staat vast dat [appellanten] van diens broer een vergoeding zou ontvangen ter grootte van het aandeel van [appellanten] in de tevoren gezamenlijk gedreven agrarische onderneming, en dat in verband daarmee uitkeringen in 1997 en 1998 hebben plaatsgehad.
In de toelichting op grief 1 stelt [appellanten] zelf dat de rechtbank het bedrag van € 19.739,44 (als totaal genoten inkomen in 1998) kennelijk heeft gebaseerd op het door Huvass uitgebrachte advies ten aanzien van de depotconstructie (memorie van grieven, §3.4). In beginsel moet er van worden uitgegaan dat [appellanten] de uit dit advies blijkende gegevens aan Huvass heeft verstrekt, te weten dat hij in 1998 een inkomen had van ƒ 34.000 en diens echtgenote van ƒ 9.500,19 (derhalve het ook door de rechtbank vastgestelde bedrag van € 19.739,44). Zoals al overwogen, heeft [appellanten] dit wat betreft zijn eigen inkomen aanvankelijk ook gesteld in de dagvaarding in eerste aanleg (§2.11).
Het hof acht het niet zonder meer aannemelijk dat Huvass bedoelde, door [appellanten] aan hem verstrekte, inkomensgegevens op eigen initiatief heeft verhoogd.
dient dan ook te bewijzen dat de inkomens van hem en zijn echtgenote in 1998 slechts ƒ 30.458 en ƒ 5.300 bedroegen en dat hij Huvass daarvan op de hoogte had gesteld. De door [appellanten] overgelegde bijlagen 5 en 6 – cijfers op blanco papier zonder de stukken waarbij deze papieren als bijlagen waren gevoegd – acht het hof daartoe vooralsnog onvoldoende.
Huvass heeft ontkend dat zij op de hoogte was van deze gezondheidsklachten en verwijst naar de gezondheidsverklaringen die als productie 37 en 38 bij de conclusie van antwoord zijn overgelegd. Huvass ontkent ook dat zij [appellanten] heeft geadviseerd de gezondheidsproblemen niet te vermelden in deze gezondheidsverklaringen.
Vast staat dat in de gesprekken met Huvass de gezondheidstoestand van [appellanten] en zijn echtgenote aan de orde kwam. In zoverre heeft Huvass in ieder geval ook wat dit betreft aan haar informatie-inwinningsplicht het voldaan. Ook staat vast dat toen gezondheids- verklaringen zijn opgemaakt en ondertekend die naar waarheid moesten worden ingevuld.
heeft onvoldoende bestreden dat uit de gezondheidsverklaring van zijn echtgenote niet was op te maken dat sprake was van min of meer ernstige ziekte bij de echtgenote van [appellanten] (productie 37 bij conclusie van antwoord) ; de gezondheidsverklaring inzake [appellanten] zelf die als productie 38 bij de conclusie van antwoord is overgelegd is eerst opgemaakt in 2004 zodat deze voor de situatie in 1998 niet relevant is. Het beroep dat [appellanten] doet op de beslissing van het GAK over diens arbeidsongeschiktheid in 1998 is niet doorslaggevend, omdat die beslissing dateert van na het oversluiten van de hypotheek, en vooralsnog ook niet vaststaat dat Huvass op de hoogte was van de aanvraag van [appellanten] bij het GAK.
dient derhalve te bewijzen dat bij hemzelf en zijn echtgenote sprake was van de gestelde gezondheidsproblemen en dat Huvass in 1998 tijdens de gesprekken die met [appellanten] werden gevoerd over de financiële producten daarvan op de hoogte was (zodat de gezondheidsverklaringen dus niet de juiste situatie weergaven).
Als [appellanten] niet slaagt in dit bewijs mocht Huvass naar het oordeel van het hof ervan uitgaan dat de gezondheidsverklaringen ook naar waarheid waren ingevuld, waaruit volgt dat Huvass derhalve niet op de hoogte was van gezondheidsproblemen bij [appellanten] en diens echtgenote.
Na 1993 heeft [appellanten] wederom gewerkt in de bouwnijverheid, eerst in loondienst en vanaf 1998 zelfstandig.
Volgens [appellanten] had hij geen ervaring met beleggen.
Huvass heeft aangevoerd dat [appellanten] wel dergelijke ervaring bezat, en dat hij ook lid was van een beleggersclub, en voorts dat zij de financiële positie, de doelstellingen alsmede de risicobereidheid en kennis van [appellanten] heeft geïnventariseerd (conclusie van dupliek §60). Huvass beroept zich in dat verband op de door [appellanten] ondertekende profielpeiler beleggingsverzekering van juni 1998 (productie 42 bij conclusie van dupliek; het hof laat de als productie 39 bij conclusie van antwoord overgelegde profielpeiler van 2004 buiten beschouwing, omdat die niet relevant is voor de situatie in 1998).
In zijn akte uitlating producties d.d. 3 februari 2010 stelt [appellanten] dat productie 42 in juni 1998 door [vertegenwoordiger Huvass] van Huvass in overleg met [appellanten] is ingevuld; [vertegenwoordiger Huvass] beantwoordde de vragen daarbij in een rap tempo en verzocht [appellanten] – zonder elke vraag of keuzemogelijkheid met [appellanten] te bespreken – om de documenten te ondertekenen.
G. De waarschuwingsplicht inzake de drie producten
Omdat aard en risico's per product uiteenlopen zal het hof de producten waar het in dit geschil om gaat afzonderlijk bespreken. Daarbij zal het hof eerst ingaan op de gang van zaken bij de aanschaf van de drie producten. Het hof zal onder H afzonderlijk de stellingen bespreken over de gang van zaken nadat het desbetreffende product eenmaal was verstrekt.
Ook staat vast dat [appellanten] dit product heeft aangeschaft door een eenmalige betaling van € 5.494,82 aan Aegon; dit bedrag had [appellanten] toen contant beschikbaar. [appellanten] heeft zelf voorts gesteld dat het maximale risico van dit product was dat de aandelen omstreeks 28 oktober 2002 geen enkele waarde meer zouden hebben, in welk geval [appellanten] € 12.610,37 aan Aegon zou moeten voldoen (§3.34 dagvaarding in eerste aanleg).
Partijen verschillen van mening over de vraag of [appellanten] Huvass heeft benaderd voor de afname van een vliegwielovereenkomst (conclusie van antwoord §4) dan wel of [appellanten] alleen in algemene zin gevraagd heeft om advies over het door hem te beleggen bedrag, waarna Huvass de vliegwielovereenkomst heeft aanbevolen (conclusie van repliek §
1.2.3.). Ook verschillen de partijen van mening over de inhoud van de door Huvass verstrekte informatie (Huvass heeft volgens haar zeggen [appellanten] slechts als cliëntenremisier aangebracht bij Aegon en daartoe desgevraagd informatie gegeven over de werking van dit product aan [appellanten] , dit zonder [appellanten] te adviseren dit product aan te schaffen (conclusie van dupliek §36); volgens [appellanten] heeft Huvass de vliegwielovereenkomst met verve gepresenteerd en geadviseerd aan te schaffen). Volgens [appellanten] heeft Huvass hem op geen enkele wijze (uitdrukkelijk) gewaarschuwd voor de specifieke risico's van deze overeenkomst (dagvaarding in eerste aanleg, §3.35); Huvass stelt dat zij [appellanten] wel toereikend heeft geïnformeerd.
Aan een vliegwielovereenkomst als door [appellanten] afgesloten zijn als zodanig bijzondere financiële risico's verbonden, en in het bijzonder het risico van een restschuld aan het einde van de looptijd van de overeenkomst. Een financieel adviseur die dit product bij zijn cliënt onder de aandacht brengt dient dan ook zijn cliënt uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen te waarschuwen voor het risico dat een schuld aan de leverancier van het product kon overblijven.
Het hof beslist thans reeds dat in dit geval het sluiten van de vliegwielovereenkomst door Huvass niet op deze grond hoefde te worden ontraden. [appellanten] had immers geen geld geleend om de overeenkomst te kunnen afsluiten (hij had het geld voorhanden als rentevergoeding van zijn broer (conclusie van repliek §2.2.2)) en zijn vermogenspositie was op dat moment zodanig dat hij een eventueel verlies – dat volgens de eigen stellingen van [appellanten] maximaal € 12.610,37 groot zou zijn – zou kunnen dragen: er was toen immers sprake van een aanzienlijke overwaarde van de woning (die door [appellanten] toen nog niet was ingezet voor de hierna te bespreken hypotheekconstructie) en [appellanten] had nog een uitbetaling van zijn broer te verwachten in verband met de overname van de agrarische onderneming.
(a) dat Huvass [appellanten] heeft geadviseerd tot aanschaf van vliegwielovereenkomst (nadat [appellanten] Huvass advies had gevraagd over belegging van de van zijn broer ontvangen rentegelden);
(b) dat Huvass [appellanten] inzake de vliegwielovereenkomst niet uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen heeft gewaarschuwd voor het risico dat een schuld zou overblijven na beëindiging van de overeenkomst.
Ook de broer van [appellanten] heeft via Huvass een product afgenomen van een andere inhoud dan dat van [appellanten] .
Volgens de polis (genummerd [polisnummer] , productie 22 bij conclusie van antwoord, aanhangsel 10) werd bij in leven zijn van de verzekerde op de einddatum een bedrag uitgekeerd, terwijl daarnaast bij in leven zijn van de verzekerde een periodieke uitkering werd gedaan ter hoogte van 7.890,90 uitkeringseenheden per kwartaal (de waarde van een uitkeringseenheid bedroeg per 1 juli 1998 één gulden). Volgens artikel 1 lid 2 van clausule 30 bij de polis wordt de waarde van de uitkeringseenheid telkens na 5 jaar aangepast aan de waardeontwikkeling van de fondseenheden, en kan, indien de continuïteit van de uitkering dit vereist, de maatschappij de waarde van de uitkeringseenheid ook tussentijds aanpassen.
Volgens de polis (aanhangsel 29) was met ingang van 1 juli 1998 de verdeling van nieuwe investeringen als volgt: 50% aandelen Fortis Obam en 50% aandelen Aegon Index Plus Fonds.
Bij brief van 4 april 2003 (productie 23 bij conclusie van antwoord) heeft [appellanten] aan Aegon [vertegenwoordiger Aegon] meegedeeld de kwartaaluitkeringen uit deze polis met ingang van 4 april 2003 stop te zetten.
Op grond van de tussen partijen vaststaande feiten is Huvass ter zake van deze verzekering opgetreden als opdrachtnemer in de zin van artikel 7:400 BW, en, gelet op de aard van de transactie waarop de advisering betrekking had, als financieel adviseur.
Dat geldt ook indien Huvass – zoals zij stelt – [appellanten] wel heeft geadviseerd inzake het product als zodanig, maar daarbij meerdere aanbieders van dit product heeft genoemd, en de keuze voor een specifieke aanbieder aan [appellanten] heeft gelaten.
Huvass heeft aangevoerd (conclusie van dupliek § 54 e.v.) dat zij in verband met de aanvraag van [appellanten] diverse offertes heeft opgevraagd, zowel een aantal garantievarianten als een aantal beleggingsvarianten van meerdere verzekeraars, waarna zij de keuze aan [appellanten] heeft overgelaten. Huvass wijst er in dit verband opdat de broer van [appellanten] , die Huvass tezelfdertijd inzake eenzelfde te beleggen geldsom heeft geadviseerd, een andere keuze heeft gemaakt dan [appellanten] (te weten een keuze voor garantie). Huvass heeft daarbij de werking van het product, de te maken keuzes en de daarbij behorende risico's uitgebreid met [appellanten] besproken (conclusie van dupliek §55). Huvass heeft bestreden dat zij advies heeft gegeven inzake de te kiezen fondsen.
Tot de aangeboden constructie behoorde ook de Royal Beleggersrekening, een bankrekening waarmee kon worden belegd in de drie beursgenoteerde beleggingsfondsen van Royal Nederland. In de berekeningen is uitgegaan van een koersrendement in jaar 1 tot en met 24 van 10% in het Royal Top Fund (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg). De maandelijkse rentelasten voor de hypothecaire geldlening alsmede de periodieke premies voor de hypotheekverzekering en de pensioenverzekering zouden uit het depot worden betaald.
De hypotheekrente bedroeg ƒ 32.000 per jaar (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg); de premie voor de hypotheekverzekering bedroeg de eerste vier jaar ƒ 15.880 per jaar en daarna ƒ 1.588 per jaar gedurende 16 jaar (productie 7 bij dagvaarding in eerste aanleg); de premie voor het pensioenplan bedroeg ƒ 11.900 per jaar (productie 9 bij dagvaarding in eerste aanleg Het volledige in het depot gestorte bedrag is belegd in beleggingsfondsen van Royal.
Vanaf juni 2002 is de door [appellanten] verschuldigde hypotheekrente gedurende een aantal maanden niet meer vanuit de beleggingsrekening voldaan.
Bij een lager rendement zou het beleggingsdepot veel eerder uitgeput raken dan voorzien bij een rendement van 10%, hetgeen tot gevolg zou hebben dat [appellanten] uiteindelijk met een veel hogere hypotheek zou blijven zitten dan berekend. Bij een uitgeput depot zou het [appellanten] onmogelijk zijn de verplichtingen uit de depotconstructie na te komen, zijn inkomen was daartoe immers niet toereikend.
Huvass diende [appellanten] dus in elk geval uitdrukkelijk voor dit risico te waarschuwen .
Huvass heeft gesteld (conclusie van dupliek § 63 e.v.) dat [appellanten] niet alleen het bedrag van € 66.635,61 wenste te beleggen maar dat hij ook vond dat hij een te hoog rentepercentage betaalde en zijn hypotheek wilden oversluiten; daarbij heeft [appellanten] wel degelijk de overwaarde van zijn woning willen benutten (al heeft hij mogelijk de term overwaarde niet gebruikt). Huvass heeft daarop de financiële positie de doelstellingen, alsmede de risicobereidheid en kennis en ervaring van [appellanten] geïnventariseerd. De depotconstructie was toen een gebruikelijke constructie en [appellanten] had de keuze tussen verschillende aanbieders (zij het dat Royal de enige aanbieder was die volledig openheid bood ten aanzien van de kosten van de constructie). [appellanten] heeft daarop voor Royal gekozen, daar heeft Huvass niets mee te doen gehad, zij heeft alleen de keuzemogelijkheden aangedragen. Ook heeft Huvass niet geadviseerd in het Royal Top Fund te beleggen, dat is een eigen keuze van [appellanten] geweest. [appellanten] had ook kunnen beleggen in garantiefondsen, obligaties en/of deposito's. Daarover heeft Huvass [appellanten] ook geïnformeerd. De ouders van [appellanten] die kort voor [appellanten] via Huvass en beleggersrekening bij Royal hebben geopend hebben – na voorlichting door Huvass – andere minder risicovolle beleggingsclubs gemaakt, te weten een gemengd fonds. [appellanten] wist dat zijn ouders veel behoudender keuzen hadden gemaakt.
a) dat toen [appellanten] advies vroeg inzake de belegging van het bedrag van € 66.635,61 Huvass (ongevraagd) heeft geadviseerd tevens de overwaarde van de woning van [appellanten] in te zetten;
b) dat Huvass [appellanten] niet met nadruk heeft gewaarschuwd voor de risico's van de depotconstructie;
c) dat Huvass [appellanten] heeft geadviseerd (alleen) in het Royal Top Fund te beleggen.
H. Gestelde tekortkomingen na het totstandkomen van de 3 overeenkomsten;verdere advisering inzake wijziging in eerder geadviseerde producten
Huvass heeft betwist dat zij geadviseerd heeft inzake de verlenging van de vliegwielovereenkomst. [appellanten] heeft zelfstandig het desbetreffende alternatief gekozen.
Een bewijsopdracht inzake verlenging van de vliegwielovereenkomst is dan ook niet aan de orde.
depotconstructieis tussen partijen niet in geschil dat oversluiting van de hypotheek heeft plaatsgehad, waarbij in afwijking van de eerdere 20 jaar vaste rente van 6,4% een variabele euriborrente is overeengekomen. [appellanten] stelt dat dit op advies van Huvass is gebeurd, Huvass stelt dat [appellanten] zelf met de suggestie inzake euriborrente is gekomen; Huvass heeft naar zijn zeggen [appellanten] geprobeerd uit te leggen dat het niet verstandig was om op deze rentevariant over te stappen, maar [appellanten] heeft toch daartoe besloten.
Wat dit betreft zal het hof navolgende bewijsopdracht geven.
wijzigingen in de beleggingenin het kader van de depotconstructie en/of de lijfrenteconstructie.
[appellanten] stelt dat Huvass hem ook heeft geadviseerd over de wijzigingen in de aandelenportefeuilles ontstaan in het kader van de lijfrenteverzekering (conclusie van repliek, §2.3.19) en – naar het hof begrijpt – de depotconstructie.
Huvass heeft dit ontkend, en stelt dat hij [appellanten] nooit heeft geadviseerd over binnen de depotconstructie en/of de lijfrenteverzekering te maken keuzes inzake beleggingen, maar hem alleen heeft gewaarschuwd over de daaraan verbonden risico's (zoals hij dat ook heeft gedaan bij de ouders en de broer van [appellanten] die voor een andere, minder risicovolle, portefeuille hebben gekozen).
Ook deze stellingen van [appellanten] dienen door [appellanten] te worden bewezen.
I. Bewijsopdracht
I. inzake de informatie-inwinningsplicht:(a) dat de inkomens van hem en zijn echtgenote in 1998 slechts respectievelijk ƒ 30.458 en ƒ 5.300 bedroegen en dat Huvass daarvan door [appellanten] op de hoogte was gesteld;
(b) dat bij [appellanten] en diens echtgenote sprake was van de gestelde gezondheidsproblemen en dat Huvass in 1998 tijdens de gesprekken met [appellanten] over de financiële producten daarvan op de hoogte was;
(c) dat Huvass de profielpeiler niet juist heeft ingevuld en de keuzemogelijkheden daarin niet met [appellanten] heeft besproken;
II.
Inzake de vliegwielovereenkomst:
feiten en omstandigheden waaruit voortvloeit:
(a) dat Huvass [appellanten] heeft geadviseerd tot aanschaf van dit product (nadat [appellanten] Huvass advies had gevraagd over belegging van de van zijn broer ontvangen rentegelden);
(b) dat Huvass [appellanten] inzake de vliegwielovereenkomst niet uitdrukkelijk en in niet mis te verstane bewoordingen heeft gewaarschuwd voor het risico dat mogelijk een schuld zou overblijven na beëindiging van de overeenkomst.
. Inzake de lijfrenteverzekering:
feiten en omstandigheden waaruit voortvloeit
(a) dat Huvass [appellanten] niet uitdrukkelijk heeft gewaarschuwd voor de risico's die aan deze lijfrenteverzekering zijn verbonden;
(b) dat Huvass heeft geadviseerd het kapitaal in gelijke delen te verdelen over Fortis Obam en Aegon Index Plus Fonds;
Inzake de depotconstructie:feiten en omstandigheden te bewijzen waaruit voortvloeit:
a) dat toen [appellanten] advies vroeg inzake de belegging van het bedrag van € 66.635,61 Huvass (ongevraagd) heeft geadviseerd tevens de overwaarde van de woning van [appellanten] in te zetten;
b) dat Huvass [appellanten] niet met nadruk heeft gewaarschuwd voor de risico's van de depotconstructie;
c) dat Huvass [appellanten] heeft geadviseerd bij uitsluiting in het Royal Top Fund te beleggen.
(a) dat Huvass [appellanten] ongevraagd heeft geadviseerd over te stappen naar een andere hypotheek met euriborrente en dat Huvass [appellanten] niet heeft gewaarschuwd voor de risico's daarvan,
(b) dat Huvass [appellanten] heeft geadviseerd met betrekking tot de aan te schaffen aandelenportefeuille binnen deze constructie en de wijzigingen die daarin later zijn aangebracht.
heeft echter niet aangevoerd dat, indien hij had geweten dat de boete hoger was dan Huvass heeft gesteld, hij zijn oorspronkelijke hypotheek zou hebben gehandhaafd. Ook heeft [appellanten] niet gesteld dat schade is ontstaan door deze wijziging.
Het hof gaat aan bovengenoemd verwijt dan ook verder voorbij.
Huvass betwist dat hij op de hoogte is gesteld van het kettingbeding en stelt voorts dat het niet ter zake doet, nu de woning hoe dan ook is verkocht voor een prijs ver boven de in 1998 getaxeerde waarde.
Het hof is van oordeel dat [appellanten] in het kader van dit geding onvoldoende de relevantie van deze door hem gestelde, maar door Huvass betwiste, tekortkoming heeft aangetoond, zodat het hof hier verder aan voorbij gaat.
In deze schadestaatprocedure kan ook het beroep op eigen schuld dat Huvass heeft gedaan (conclusie van dupliek §147) en op verrekening van behaald voordeel bij de diverse constructies (conclusie van dupliek §156, 157 en 158) worden beoordeeld.