ECLI:NL:GHSHE:2014:2538

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
29 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.139.383_02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident ex artikel 351 Rv betreffende schorsing van tenuitvoerlegging in civiele zaak

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een incident ex artikel 351 Rv, ingeleid door [appellant], wonende in België, tegen [Recylcing en Beheer] BV. De zaak is een hoger beroep tegen vonnissen van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 14 augustus 2013 en 27 november 2013. De rechtbank had [appellant] veroordeeld tot betaling aan [Recylcing en Beheer] van een bedrag van € 800.000,00, dat [Investments] bij vonnis van 14 augustus 2013 was veroordeeld te betalen. [appellant] verzocht het hof om de tenuitvoerlegging van het vonnis te schorsen op grond van artikel 351 Rv, stellende dat er gronden zijn voor misbruik van recht en dat de rechtbank Belgisch recht niet correct had toegepast.

Het hof oordeelde dat [appellant] zijn stellingen onvoldoende had onderbouwd. De verwijzing naar grieven in de memorie van grieven was niet voldoende om aan te tonen dat er sprake was van een juridische of feitelijke misslag. Bovendien waren de door [appellant] aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden niet in het geding ingebracht, waardoor het hof niet kon vaststellen dat er nieuwe omstandigheden waren die een schorsing van de tenuitvoerlegging rechtvaardigden. Het hof concludeerde dat de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging niet kon worden toegewezen.

Het hof wees de kosten van het incident toe aan [Recylcing en Beheer] en bepaalde dat [appellant] deze kosten moest vergoeden. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling in de hoofdzaak, die op de rol van 5 augustus 2014 stond voor memorie van antwoord.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.139.383/02
arrest van 29 juli 2014
gewezen in het incident ex artikel 351 jo 223 Rv in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats 1] (België),
appellant in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat: mr. L.C. van Kasteren te Maastricht,
tegen
[Recylcing en Beheer] Recylcing en Beheer BV,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat: mr. H.H.T. Beukers te Venlo,
op het bij exploot van dagvaarding van 23 december 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond gewezen vonnissen van 14 augustus 2013 en 27 november 2013 tussen appellant – [appellant] – als gedaagde en geïntimeerde – [Recylcing en Beheer] – als eiseres. De onderhavige zaak is in eerste aanleg gevoegd met de zaak tussen [Recylcing en Beheer] als eiseres en [Investments] Investments B.V. (hierna: [Investments] ) als gedaagde (zaaknr. C/04/111589 HA ZA 11-563).

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. C/04 116331 HA ZA 12-185)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het ambtshalve royement;
- de memorie tot het treffen van een voorlopige voorziening ex artikel 351 jo 223 Rv tevens memorie van grieven;
- de antwoordmemorie in het incident.
2.2.
Het hof heeft arrest bepaald in het incident.

3.De beoordeling

In het incident
3.1.
Bij vonnis waarvan beroep van 27 november 2013 heeft de rechtbank [appellant] veroordeeld tot betaling aan [Recylcing en Beheer] van hetgeen waartoe [Investments] bij vonnis van 14 augustus 2013 was veroordeeld - te weten onder meer betaling aan [Recylcing en Beheer] van een bedrag van
€ 800.000,00 - voor zover [Investments] aan die veroordeling geen uitvoering heeft gegeven.
3.2.
[appellant] voert aan dat er gronden zijn de tenuitvoerlegging van voormeld vonnis op de voet van artikel 351 Rv te schorsen.
Voor toewijzing van een incidentele vordering op grond van artikel 351 Rv is plaats in geval van misbruik van recht. Hiervan kan met name sprake zijn indien het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust (vgl. HR 22 april 1983, NJ 1984/145). Daarnaast kan de vordering worden toegewezen indien een afweging van de belangen van partijen in het licht van nieuwe – door incidenteel eiser te stellen – omstandigheden daartoe aanleiding geeft. Als nieuwe omstandigheden komen alleen in aanmerking omstandigheden die zich hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. De kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel dient bij de belangenafweging in de regel buiten beschouwing te blijven.
3.3.
[appellant] voert aan dat de rechtbank Belgisch recht van toepassing heeft verklaard op de onderhavige rechtsverhouding, maar vervolgens heeft verzuimd het formele Belgische recht daadwerkelijk toe te passen. Wat hier van zij, [appellant] heeft ter onderbouwing slechts verwezen naar de door hem aangevoerde grieven 6 tot en met 14. In het kader van onderhavige incident is het echter niet aan het hof om in de memorie van grieven op zoek te gaan naar een onderbouwing van [appellant] stellingen. Nu [appellant] zijn stelling voor het overige niet heeft onderbouwd, is geen sprake van een klaarblijkelijke juridische of feitelijke misslag.
3.4.
[appellant] beroept zich voorts op feiten en omstandigheden die zich volgens hem hebben voorgedaan nadat de zaak in eerste aanleg in staat van wijzen is gekomen. [appellant] heeft ter onderbouwing verwezen naar producties die zouden zijn gevoegd achter de memorie van grieven die is ingebracht in het hoger beroep tussen [Investments] en [Recylcing en Beheer] , dat eveneens bij het hof aanhangig is (zaaknr. HD 200.137.976). De betreffende producties zijn in het onderhavige geding evenwel niet ingebracht. Bovendien, indien deze wel zouden zijn ingebracht, zou niet van het hof kunnen verwacht dat hij zelfstandig in die producties op zoek zou gaan naar argumenten die de stelling van [appellant] zouden kunnen onderbouwen. [appellant] heeft immers weliswaar gesteld dat het om betalingsbewijzen zou gaan, maar niet gesteld welke bedragen zijn betaald en wat het hof hieruit zou kunnen afleiden. Nu [appellant] zijn stelling voor het overige niet heeft onderbouwd, is niet aannemelijk dat zich nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan die na afweging van de belangen nopen tot schorsing van de tenuitvoerlegging. Vanwege de onvoldoende onderbouwing wordt niet toegekomen aan bewijslevering, voor zover daarvoor in het kader van dit incident al plaats zou zijn.
3.5.
[appellant] heeft nog aangevoerd dat het vonnis niet in België ten uitvoer gelegd kan worden zonder het instellen van een erkenningsprocedure. Naar het oordeel van het hof valt niet in te zien dat dit tot schorsing van de tenuitvoerlegging zou moeten leiden. Indien bedoelde procedure inderdaad gevolgd zou moeten worden voordat het vonnis ten uitvoer gelegd kan worden, is een schorsing immers overbodig.
3.6.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is er geen dan wel onvoldoende grond de incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging toe te wijzen. Het enkele feit dat [Recylcing en Beheer] een aanvraag tot faillietverklaring van [appellant] heeft ingediend, leidt niet tot een ander oordeel. De vraag of er gronden zijn deze incidentele vordering als voorlopige voorziening toe te wijzen in de zin van artikel 223 Rv behoeft, gelet op het voorgaande, geen beantwoording.
3.7.
[appellant] wordt, als de in het ongelijk gestelde partij, veroordeeld in de kosten van het incident als hierna onder de beslissing te vermelden. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na deze uitspraak voor zover de proceskosten op dat moment nog niet zijn betaald.
In de hoofdzaak
3.8.
Het hof verstaat dat de zaak op de rol van 5 augustus 2014 staat voor memorie van antwoord.
3.9.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

Het hof:
in het incident:
wijst het gevorderde af;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het incident, welke kosten aan de zijde van [Recylcing en Beheer] tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 894,00 aan salaris advocaat en bepaalt dat dit bedrag binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moet zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in de hoofdzaak:
verstaat dat de zaak op de rol van 5 augustus 2014 staat voor memorie van antwoord;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. S.M.A.M. Venhuizen, C.N.M. Antens en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 juli 2014.