In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch werd behandeld, betreft het een hoger beroep van een appellant, wonende in België, tegen de vennootschap Recycling en Beheer B.V. De zaak is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Limburg en eerdere tussenarresten van het hof. De appellant heeft in hoger beroep grieven ingediend tegen de eerdere beslissingen, met name met betrekking tot de toepassing van het Nederlands recht op de borgtochtovereenkomst en de bescherming van zijn echtgenote onder Belgisch recht. Het hof heeft in eerdere arresten geoordeeld dat de borgtochtovereenkomst onder Nederlands recht valt, inclusief de beschermingsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. De appellant heeft echter betoogd dat de overeenkomst is gesloten vóór de inwerkingtreding van relevante artikelen van het Burgerlijk Wetboek, en dat de Belgische wetgeving van toepassing zou moeten zijn. Het hof heeft de grieven van de appellant beoordeeld en verworpen, en heeft geoordeeld dat de eerder gegeven beslissingen van het hof bindend zijn, tenzij er sprake is van een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. Uiteindelijk heeft het hof de vonnissen waarvan beroep vernietigd, de appellant hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 500.000,- aan de vennootschap, en hem veroordeeld in de proceskosten. Het arrest is uitgesproken op 11 juli 2017.