Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Media Groep Limburg BV,gevestigd te [vestigingsplaats],
LMG Netherlands I BV,gevestigd te [vestigingsplaats],
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 172381/ HA ZA 12-238)
2.Het geding in hoger beroep
3.De gronden van het hoger beroep
4.De beoordeling
, and (ii) consideration to participate in the equity based executive bonus or incentive scheme that may be operated bij the Company from time to time (details of which will be provided in a side letter to this agreement). Save as set out in a side letter from the Board of the Executive in respect of the financial year ending 31 December 2006, payment of a bonus or incentive is not guaranteed and payment to the Executive in any year will not lead to a right to future bonus or incentive payment. Furthermore, payment of a bonus or incentive will not be considered to form part of the Salary for the purpose of calculating any severance or other payment due on termination of employment.”
tot statutair directeur van respectievelijk LMG Netherlands I B.V. en Media Groep Limburg B.V.
€ 902.415,39 als schadevergoeding wegens kennelijk onredelijk ontslag, althans een zodanig bedrag als door de rechtbank in goede justitie billijk te oordelen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 december 2012 tot de dag der algehele voldoening, een en ander te betalen op door [appellant] aan te geven wijze binnen de fiscaal toegelaten mogelijkheden en zonder dat die wijze van betaling gedaagden c.q. de desbetreffende gedaagde meer kost;
€ 183.000,- per jaar heeft doorbetaald gekregen. Dit is niet het geval geweest en [appellant] meent daarop wel aanspraak te hebben. Genoemd bedrag betreft volgens [appellant] een prestatieafhankelijke variabele beloning, die [appellant] de voorgaande jaren steeds heeft ontvangen en die hij over de jaren 2011 en 2012 slechts niet heeft kunnen verdienen vanwege zijn schorsing. In het jaarverslag van Mecom Group plc over 2011 staat vermeld dat de zittende
“directors” bonussen hebben ontvangen op grond van de bonusregeling waar [appellant] ook onder viel.
“de onderneming ook niet meer zou dienen”. MGL heeft derhalve begin 2011 al geanticipeerd op het besluit tot schorsing van [appellant]. Nu de arbeidsovereenkomst in de periode van 1 januari 2011 tot 1 december 2011 nog niet (tot 9 juni 2011), althans niet rechtsgeldig (vanaf 9 juni 2011) was opgezegd, [appellant] onweersproken de voorgaande jaren steeds aan de bonusregeling had mogen deelnemen en hij door MGL niet meer in de gelegenheid werd gesteld te werken en daarmee voldoende te presteren om een bonus te verdienen, was MGL gehouden op grond van goed werkgeverschap [appellant] dit forse inkomensverlies te compenseren nu het hier immers om een in de arbeidsovereenkomst bedongen arbeidsvoorwaarde (artikel 5.4) ging. De stellingen van MGL dat sprake was van een discretionaire bevoegdheid bij de toekenning van een bonus en dat anderen vanwege de gestelde omstandigheden over 2011 ook geen bonus ontvingen, maakt nog niet dat [appellant] in 2011 niet (meer) had moeten worden uitgenodigd deel te nemen aan de hier bedoelde bonusregeling. De omstandigheid dat bij de aandeelhouders in 2011 in een vroegtijdig stadium de wens leefde om afscheid te gaan nemen van [appellant] is, gezien het belang van deze (primaire) arbeidsvoorwaarde, volstrekt onvoldoende reden om [appellant] buiten de bonusregeling te houden. Dat [appellant] toch geen bonus zou hebben ontvangen is in het licht van de gemotiveerde betwisting van [appellant] onvoldoende toegelicht, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Zo is de stelling van MGL dat in 2011 niet werd voldaan aan de uitkeringscondities onvoldoende onderbouwd. Naar het oordeel van het hof vloeit hieruit voort dat [appellant] rechtens aanspraak kan maken op een variabele vergoeding, die bij gebrek aan andere gegevens gezien het bepaalde in artikel 7:628 lid 3 BW zal worden vastgesteld op het door hem berekende gemiddelde van de variabele beloning in de aan 2011 voorafgaande jaren. De eerste grief slaagt derhalve voor zover deze betrekking heeft op de aanspraak op een variabele beloning over genoemde periode voor 1 december 2011 jegens MGL. Aan [appellant] dient te worden toegewezen een bedrag van (€ 183.000,- : 12 x 11 = ) € 167.750,-. Het bestreden vonnis dient in zoverre voor zover gewezen tussen [appellant] en MGL, te worden vernietigd.
“assets”(MGL en [naamloze vennootschap]). Dat [appellant] een tegenstander van de voorgenomen fusie was, laat zich volgens MGL en LMG I overigens bevestigen door de notulen van de ava van 9 juni 2011. De moeizame relatie tussen [appellant] en de ondernemingsraad / centrale ondernemingsraad is door de aandeelhouders in de besluitvorming van 9 juni 2011 respectievelijk 23 november 2011 geobjectiveerd gepositioneerd. Het feit dat [appellant] met de ondernemingsraad / centrale ondernemingsraad op slechte voet is geraakt, is, gelet op de door de ondernemingsraad / centrale ondernemingsraad beschreven stijl van optreden van [appellant] naar de stellingen van MGL en LMG I niet slechts toe te rekenen aan de aandeelhouders. Aan de stelling van [appellant] dat van diffamerend handelen sprake is geweest dient voorbij te worden gegaan, omdat deze stelling niet onderbouwd is. Het enkele ontbreken van een voorziening voor [appellant] leidt nog niet tot de vaststelling dat een ontslag kennelijk onredelijk is. Er bestaat geen wettelijke verplichting tot begeleiding naar een andere functie in geval van ontslag van een statutair directeur. Er is geen grond geweest om ten behoeve van [appellant] een (financiële) voorziening te treffen. [appellant] is bijna achttien maanden van werk vrijgesteld geweest, terwijl de wettelijke opzegtermijn twee maanden bedroeg. De kansen van [appellant] op de arbeidsmarkt lieten zich, gelet op zijn functieprofiel, kennis en ervaring, als goed kwalificeren. De leeftijd van [appellant] speelde daarbij geen rol van belang. Nu op grond van het bovenstaande het ontslag van [appellant] niet als kennelijk onredelijk kan worden geduid, is van schadeplichtigheid evenmin sprake, aldus MGL en LMG I ten slotte.