ECLI:NL:GHSHE:2014:2076

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
8 juli 2014
Zaaknummer
HD 200.128.135_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens verduistering en de bewijsvoering rondom de dringende reden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een ontslag op staande voet van [appellante], die in dienst was bij Action Nederland B.V. en op 30 mei 2011 op staande voet is ontslagen wegens verduistering van een bedrag van € 1.971,92. [appellante] had de functie van bedrijfsleidster en was betrokken bij contante retouraanslagen die door Action als verdacht werden beschouwd. Tijdens een gesprek met de rayonleider en het hoofd beveiliging heeft [appellante] een notitie ondertekend waarin zij toegeeft het bedrag te hebben ontvreemd. Na het ontslag heeft [appellante] de nietigheid van het ontslag ingeroepen en een schadevergoeding geëist. De kantonrechter heeft in eerdere vonnissen de vorderingen van [appellante] afgewezen en Action veroordeeld tot betaling van het ontvreemde bedrag. In hoger beroep heeft [appellante] vijf grieven ingediend, terwijl Action in incidenteel hoger beroep is gekomen met twee grieven. Het hof heeft de bewijsvoering rondom de dringende reden voor het ontslag beoordeeld en geconcludeerd dat Action voorshands is geslaagd in de bewijslevering. Het hof heeft [appellante] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen de stelling dat zij zich het bedrag onrechtmatig heeft toegeëigend. De zaak is verwezen naar de rol voor het opgeven van getuigen en verdere procedurele stappen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.128.135/01
arrest van 8 juli 2014
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. W.R. Aerts te Vlissingen,
tegen
Action Nederland B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. L. Bijl te Hoorn,
op het bij exploot van dagvaarding van 24 mei 2013 ingeleide hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnissen van 29 oktober 2012 en 25 februari 2013 tussen principaal appellante - [appellante] - als eiseres in conventie, verweerster in reconventie en principaal geïntimeerde - Action - als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 230379/11-5492)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormelde vonnissen.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met vijf grieven en vijf producties;
- de memorie van antwoord, tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met twee grieven en één productie;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de akte van depot van 29 oktober 2013 van de zijde van Action;
- het op 12 juni 2014 gehouden pleidooi, waarbij beide partijen pleitnotities hebben overgelegd;
- de bij brief van 30 april 2014 door [appellante] toegezonden productie, die bij het pleidooi bij akte in het geding is gebracht.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3. De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de beide memories.

4.De beoordeling

in principaal en incidenteel hoger beroep
4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
[appellante] is op 17 oktober 2005 bij Action in dienst getreden, aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, nadien voor onbepaalde tijd. [appellante] had de functie van bedrijfsleidster in het filiaal van Action te [vestigingsplaats].
4.1.2.
Op 30 mei 2011 heeft Action [appellante] op staande voet ontslagen wegens verduistering. Op die dag is [appellante] door de rayonleider, de heer [rayonleider], en het hoofd beveiliging, de heer [hoofd beveiliging], geconfronteerd met zogenaamde retouraanslagen terwijl op camerabeelden niet is te zien dat klanten op dat moment producten komen retourneren. Tijdens dat gesprek heeft [appellante] een notitie ondertekend waarin het volgende is vermeld:
“Ik heb voor 1971,92 bonnen terug geslagen
negentienhonderdeenenzeventig
en ontvreemd.
Ik begrijp dat ik ontslag op staande voet krijg.”
In de op die dag aan [appellante] gestuurde ontslagbrief wordt het volgende vermeld:
“Hiermede bevestigen wij, dat wij u op maandag 30 mei 2011 op staande voet hebben ontslagen uit uw dienstbetrekking.
De reden hiervoor is dat er is vastgesteld dat u zich een geldbedrag van € 1.971,92 onrechtmatig heeft toegeëigend van Action Nederland B.V. te [vestigingsplaats].
Bovenstaande heeft u zowel mondeling als schriftelijk bekend ten overstaande van de heer [rayonleider] (rayonleider) en de heer [hoofd beveiliging] (hoofd beveiliging).
Wij beschouwen deze verduistering in dienstbetrekking als een dringende reden voor ontslag op staande voet krachtens artikel 678 Burgerlijk Wetboek.
Wij zullen de door ons geleden schade verrekenen met het u nog toekomende salaris inclusief vakantietoeslag en de nog openstaande vakantiedagen. Onder de door ons geleden schade wordt in ieder geval verstaan de onderzoekskosten en de door u ontvreemde bedragen. Een eventueel resterend saldo zal op de gebruikelijke wijze aan u worden overgemaakt.
Uw persoonlijke gegevens zullen worden opgenomen in het waarschuwingsregister.”
4.1.3.
Bij brief van 8 juni 2011 heeft [appellante] de nietigheid van het ontslag ingeroepen.
4.2.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellante] de gefixeerde schadevergoeding gevorderd ex artikel 7:677 jo. 680 BW ten bedrage van € 5.593,37 bruto en € 117,10 wegens een door Action op de eindafrekening ingehouden bedrag aan schadevergoeding en onderzoekskosten, beide bedragen te vermeerderen met wettelijke rente, alsmede € 700,- wegens buitengerechtelijke kosten en voorts proceskosten. [appellante] heeft daartoe gesteld dat zij zich niet schuldig heeft gemaakt aan verduistering en dat er dus geen dringende reden aan het ontslag ten grondslag ligt. In reconventie heeft Action op haar beurt eveneens aanspraak gemaakt op gefixeerde schadevergoeding ex artikel 7:680 lid 1 BW (€ 4.602,73), maar die vordering bij conclusie van repliek in reconventie weer ingetrokken (daarbij haar beroep op verrekening handhavende). Daarnaast heeft Action betaling gevorderd van € 1.971,92 ter zake het ontvreemde bedrag als zijnde onverschuldigd betaald, althans als schade uit onrechtmatige daad, € 733,- ter zake onderzoekskosten en voorts proceskosten. Met het vonnis van 29 oktober 2012 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast. Daarna heeft de kantonrechter bij vonnis van 25 februari 2013 de vorderingen in conventie van [appellante] afgewezen, en in reconventie [appellante] veroordeeld tot betaling van € 1.971,92 en de gevorderde onderzoekskosten afgewezen met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.3.
[appellante] is tijdig in hoger beroep gekomen. Zij heeft vijf grieven tegen het vonnis van 25 februari 2013 aangevoerd en geconcludeerd dat het hof dat vonnis zal vernietigen, haar vorderingen alsnog zal toewijzen en de vorderingen van Action alsnog zal afwijzen, met veroordeling van Action in de kosten van beide instanties. Action is in incidenteel hoger beroep gekomen en heeft twee grieven aangevoerd, één tegen het vonnis van 25 februari 2013 en één tegen het vonnis van 29 oktober 2012. Action heeft geconcludeerd dat het hof die vonnissen gedeeltelijk zal vernietigen in die zin dat het hof de vorderingen van [appellante] zal afwijzen en de vorderingen van Action alsnog volledig zal toewijzen, met veroordeling van [appellante] in de proceskosten.
4.4.
Met
grief 2 in incidenteel hoger beroepheeft Action geklaagd over het in het bestreden vonnis genoemde salaris dat [appellante] verdiende. Volgens Action wordt ten onrechte een salaris vermeld van € 2.301,28 bruto per vier weken. Volgens Action bedroeg het salaris € 1.937,91 bruto per vier weken. Bij memorie van antwoord heeft [appellante] laatstgenoemd bedrag niet betwist zodat het hof van dat bedrag uitgaat, zoals hiervoor onder 4.1.1. al is genoemd. Deze grief slaagt dus.
4.5.
Kern van het geschil is de vraag of aan het ontslag op staande voet een dringende reden ten grondslag ligt. De
grieven in principaal hoger beroephebben betrekking op deze vraag en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.6.
Action heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, in die zin dat zij zich € 1.971,92 van Action onrechtmatig heeft toegeëigend, hetgeen [appellante] heeft betwist. Het hof is van oordeel dat, indien komt vast te staan dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, dat een dringende reden vormde om haar op staande voet te ontslaan. In artikel 7:678 lid 2 sub d BW wordt verduistering immers genoemd als een voor de werkgever geldende dringende reden om de arbeidsovereenkomst met de werknemer onverwijld op te zeggen als bedoeld in artikel 7:677 lid 1 BW. [appellante] heeft geen omstandigheden aangevoerd die het hof moet of kan betrekken in de beoordeling of door deze omstandigheid de gestelde verduistering desondanks niet als een dringende reden dient te worden beschouwd. Zij heeft uitsluitend betwist dat zij zich aan deze haar verweten gedraging schuldig heeft gemaakt. Indien komt vast te staan dat [appellante] zich schuldig heeft gemaakt aan verduistering, hoeft het hof ook niet te beoordelen of het door Action in reconventie gevorderde bedrag van € 1.971,92 dient te worden toegewezen, nu de kantonrechter heeft geoordeeld dat tegen de hoogte van dat bedrag geen verweer is gevoerd en [appellante] tegen dat oordeel geen grief heeft gericht. Hetzelfde geldt voor het oordeel van de kantonrechter dat de verrekening van het vakantiegeld en opgebouwde maar niet genoten vakantiedagen van € 117,10 netto terecht is geweest en dat de bevoegdheid tot verrekening niet eindigt door verjaring. Ook tegen deze oordelen zijn geen grieven gericht. Indien het hof tot het oordeel komt dat sprake is geweest van een dringende reden, zal het dictum in conventie dus niet anders luiden dan het dictum van het vonnis van 25 februari 2013. In reconventie zal het dictum dan wel anders luiden, in die zin dat het hof van oordeel is dat naast hetgeen reeds door de kantonrechter aan Action is toegewezen, ook de gevorderde onderzoekskosten voor toewijzing in aanmerking komen, zoals het hof hierna in rov. 4.12 zal aangeven.
4.7.
Action heeft een groot aantal omstandigheden aangevoerd waaruit volgens haar dient te worden afgeleid dat [appellante] op een zodanige manier heeft gehandeld, dat het niet anders kan, dan dat sprake is geweest van verduistering door [appellante].
Action heeft daartoe (onder meer) de volgende omstandigheden opgesomd:
- [appellante] heeft buitensporig veel contant retouraanslagen gemaakt;
- een contant retouraanslag is uitzonderlijk;
- 56 van de 60 contant retouraanslagen zijn met de persoonlijke pas van [appellante] gemaakt, dus niet met haar zogenaamde leidinggevende pas;
- [appellante] heeft geen afzonderlijke producten gescand;
- de contant retouraanslagen zien op volledige productgroepen in plaats van producten, hetgeen ongebruikelijk is;
- op het moment van de contant retouraanslagen heeft [appellante] geen klanten geholpen en deze zijn ook niet in aanwezigheid van collega’s gemaakt;
- [appellante] heeft geen producten in ontvangst genomen;
- uit de beeldopnamen blijkt dat [appellante] geen bonnen met de gestelde foutieve aanslagen in haar hand heeft;
- [appellante] heeft geen contant geld aan klanten retour gegeven; op één opname (CD 4) is geconstateerd dat [appellante] diverse malen geld uit de kassa heeft gehaald;
- uit twee uitdraaien van het kassasysteem blijkt dat [appellante] producten contant retour heeft aangeslagen op kassa’s die op dat moment niet in gebruik waren;
- Action heeft geen (positief) kasverschil geconstateerd, hetgeen betekent dat (op een ander moment dan het moment van de contant retouraanslag) gelden uit de kassa’s of uit het kantoor is verdwenen;
- de bedragen van de contant retouraanslagen komen niet overeen met bedragen van eerdere aanslagen;
- de producten of productgroepen van de contant retouraanslagen komen niet overeen met producten of productgroepen van eerdere aanslagen;
- voor zover de contant retouraanslag zou zien op “vergeten” personeelskorting zou dit in het kassasysteem kunnen worden getraceerd (verschil 15 ¾ personeelskorting of het product zelf); dit is echter niet het geval;
- voor zover de contant retouraanslag zou zien op “vergeten” personeelskorting dan is dat gebeurd in strijd met het beleid dat dit buiten werktijd dient te geschieden;
- [appellante] heeft tijdens het gesprek met de heren [hoofd beveiliging] en [rayonleider] geen verklaring voor de contant retouraanslagen gegeven;
- [appellante] heeft tijdens het gesprek niet aan Action gevraagd om de beeldopnamen of de kassa uitdraaien te tonen.
4.8.
[appellante] heeft deze door Action genoemde omstandigheden op zichzelf niet betwist. Wel heeft zij in deze procedure een verklaring gegeven voor haar gedrag. Kort samengevat komt het erop neer dat de retouraanslagen nodig waren om fouten die caissières maakten te herstellen en om alsnog personeelskorting toe te passen.
4.9.
Volgens vaste rechtspraak dient de werkgever het bestaan van de dringende reden te bewijzen. Het hof is voorshands van oordeel dat Action is geslaagd in de bewijslevering. Het hof komt tot dat oordeel omdat de door Action genoemde omstandigheden (rov. 4.7) niet door [appellante] zijn betwist, terwijl de door [appellante] gegeven verklaringen (rov 4.8) tot op heden weinig overtuigend zijn. De verklaring van [appellante] dat zij de bonnen die zij moest corrigeren omdat zij fouten van caissières moest herstellen met enige regelmaat verloor en dat dit de reden is waarom zij zonder bon in haar hand op de beelden is te zien op het moment dat zij de retouraanslagen uitvoerde, acht het hof minst genomen merkwaardig. Voor wat betreft de personeelskorting valt niet goed in te zien waarom dit op een willekeurig moment op de dag gebeurde, te meer nu dat tegen het beleid was van Action (voor- of na werktijd). Bij het oordeel dat Action voorshands is geslaagd in de bewijslevering heeft het hof voorts de omstandigheid betrokken dat [appellante] een notitie heeft ondertekend waarin zij heeft verklaard dat zij voor een bedrag van € 1.971,92 bonnen retour heeft geslagen en dat bedrag heeft ontvreemd (rov. 4.1.2.). Deze notitie dient te worden beschouwd als een akte in de zin van artikel 157 lid 2 Rv die dwingend bewijs oplevert van de waarheid van die verklaring, waarvan tegenbewijs vrij staat. [appellante] heeft weliswaar gesteld dat zij onder druk is gezet om deze notitie op te stellen en te ondertekenen, maar zij heeft aan die stelling geen rechtsgevolg verbonden anders dan de stelling dat de beschuldiging van Action dat zij geld heeft verduisterd onjuist is. Zij heeft niet gesteld dat deze notitie, die beschouwd kan worden als een bewijsovereenkomst, nietig is of voor vernietiging in aanmerking komt.
4.10.
[appellante] heeft recht op het kunnen leveren van tegenbewijs. Anders dan Action kennelijk meent, is daartoe geen gespecificeerd bewijsaanbod nodig (vgl. o.m. HR 29 april 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9860).
4.11.
In het kader van het te leveren tegenbewijs zal met name aan de orde dienen te komen of de betreffende retouraanslagen zijn gemaakt om fouten van de caissières te herstellen of om personeelskorting alsnog toe te passen. Ook zal aan de orde dienen te komen of [appellante] geld heeft weggenomen. Ten behoeve van een goede procesorde merkt het hof op dat de onder 4.7 genoemde omstandigheden niet zijn betwist en daarmee als feiten vast staan, zodat deze geen (tegen)bewijslevering behoeven. Dat geldt ook voor de stellingen van [appellante] over geld in seal-bags. Action heeft ter gelegenheid van het pleidooi erkend dat uit de seal-bags niet ongemerkt geld kan worden weggenomen. Hetgeen partijen hebben gesteld over de door [appellante] gekochte 70 schilderijlijsten en de gang van zaken bij de verstrekking van een ‘btw-bon’, is niet relevant voor het onderhavige geschil.
4.12.
Grief 1 in incidenteel hoger beroepheeft betrekking op de vordering ter zake onderzoekskosten ad € 733,- die de kantonrechter heeft afgewezen. Zoals hiervoor (rov. 4.6) al is vermeld, is het hof van oordeel dat, indien het oordeel luidt dat sprake is geweest van een dringende reden voor het ontslag op staande voet, deze vordering voor vergoeding van onderzoekskosten voor toewijzing in aanmerking komen. Volgens artikel 6:96 lid 2 sub b komen redelijke kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Action heeft terecht aangevoerd dat dergelijke kosten ook intern gemaakte bedrijfskosten kunnen betreffen (vgl. HR 1 juli 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1036 en HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740). Het verweer van [appellante] dat Action geen enkel financieel nadeel heeft geleden omdat de heer [hoofd beveiliging] als werknemer van Action bij de afdeling beveiliging gewoon voor deze werkzaamheden zijn salaris heeft ontvangen, zodat Action geen kosten heeft hoeven maken, faalt. Immers, de werkzaamheden die de heer [hoofd beveiliging] heeft verricht ten behoeve van het onderhavige onderzoek, betreft tijd die hij niet aan andere werkzaamheden heeft kunnen besteden. Dat leidt tot de slotsom dat deze grief slaagt, maar dat thans nog niet kan worden vastgesteld of dit tot een ander dictum leidt.
4.13.
De slotsom luidt dat [appellante] in de gelegenheid zal worden gesteld om tegenbewijs te leveren. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
laat [appellante] toe tegenbewijs te leveren tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat zij zich € 1.971,92 onrechtmatig heeft toegeëigend van Action;
bepaalt, voor het geval [appellante] bewijs door getuigen wil leveren, dat getuigen zullen worden gehoord ten overstaan van mr. M. van Ham als raadsheer-commissaris, die daartoe zitting zal houden in het Paleis van Justitie aan de Leeghwaterlaan 8 te 's-Hertogenbosch op een door deze te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de rol van 22 juli 2014 voor opgave van het aantal getuigen en van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) in de periode van 4 tot 12 weken na de datum van dit arrest;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van het getuigenverhoor zal vaststellen;
bepaalt dat de advocaat van [appellante] tenminste zeven dagen voor het verhoor de namen en woonplaatsen van de te horen getuigen zal opgeven aan de wederpartij en aan de civiele griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Chr. M. Aarts, M. van Ham en J.M.M.B. Maes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 8 juli 2014.