ECLI:NL:GHSHE:2014:1776

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
17 juni 2014
Zaaknummer
20-004132-13
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schennis van de eerbaarheid in openbaar zwembad met kinderen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1991, was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 400,-- voor schennis van de eerbaarheid, omdat hij op 11 september 2013 in het zwembad 'de Tongelreep' te Eindhoven zijn ontblote billen had getoond aan aanwezige kinderen. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld, waarbij hij werd bijgestaan door een raadsman die primair pleitte voor nietigheid van de dagvaarding en subsidiair voor vrijspraak. Het hof heeft het hoger beroep behandeld en de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een lagere geldboete van € 250,-- had gevorderd. Het hof heeft de tenlastelegging beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte zich opzettelijk oneerbaar had gedragen op een openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar. Het hof oordeelde dat het tonen van ontblote billen in een zwembad, waar ook kinderen aanwezig waren, als oneerbaar moest worden gekwalificeerd, ongeacht de intentie van de verdachte. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 150,--, met de bepaling dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 239 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004132-13
Uitspraak : 18 juni 2014
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant van 17 december 2013 in de strafzaak met parketnummer 01/165156-13 tegen de verdachte:

[naam van de verdachte],

geboren te [geboorteplaats] op [een datum in het jaar] 1991,
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
Bij voormeld vonnis is de verdachte ter zake van - kort gezegd - schennis van de eerbaarheid veroordeeld tot een geldboete van € 400,--, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis, met bepaling dat deze geldboete in vier maandelijkse termijnen van € 100,-- mag worden voldaan.
De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en - opnieuw rechtdoende - het ten laste gelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis.
De raadsman heeft primair bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig zal worden verklaard en subsidiair dat de verdachte van het ten laste gelegde zal worden vrijgesproken.
Vonnis waarvan beroep
Van het vonnis waarvan beroep is slechts aantekening gemaakt als bedoeld in artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering; het betreft aldus een zogenaamd stempelvonnis.
Het hof is echter, anders dan de politierechter, aan nadere motiveringsvoorschriften gebonden en zal om die reden het vonnis vernietigen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 september 2013 te Eindhoven zich opzettelijk oneerbaar op een openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten het zwembad "de Tongelreep", heeft bevonden.
Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft primair bepleit dat de inleidende dagvaarding nietig zal worden verklaard om reden dat de daarin opgenomen tenlastelegging onvoldoende feitelijk is. De raadsman heeft in dat verband aangevoerd dat uit de tenlastelegging niet kan worden afgeleid welke gedraging de verdachte wordt verweten. De verdachte weet daardoor, aldus de raadsman, niet waartegen hij zich heeft te verweren.
Het hof verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het navolgende.
De term “oneerbaar” heeft in beginsel een voldoende feitelijke inhoud (HR 29 maart 1977, NJ 1978, 199). De betekenis ervan in deze zaak is bovendien duidelijk, zeker gezien de wijze waarop de tenlastelegging voor het overige is geredigeerd. Verweten wordt dat de verdachte “zich opzettelijk oneerbaar […] heeft bevonden”, hetgeen lijkt te duiden op de wijze waarop de verdachte aanwezig was. Dat past minder goed bij de door de raadsman benoemde opmerking die door de verdachte zou zijn gemaakt over een spiraaltje tegen een in het zwembad aanwezig meisje; het sluit wel goed aan bij het tonen van ontblote billen. De verdachte wist ook, zo leidt het hof af uit zijn opstelling ter terechtzitting in hoger beroep, dat hij zich tegen dat laatste verwijt moest verweren.
Bewezenverklaring
Het hof acht op grond van de hierna weergegeven bewijsmiddelen en bijzondere overwegingen omtrent het bewijs, in onderling verband en samenhang beschouwd, ten laste van de verdachte wettig en overtuigend bewezen dat:
hij op 11 september 2013 te Eindhoven zich opzettelijk oneerbaar op een openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar, te weten het zwembad "de Tongelreep", heeft bevonden.
De bewijsmiddelen
1.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof onder meer het volgende verklaard.
“Op 11 september 2013 bevond ik mij met [A] in het zwembad “de Tongelreep” te Eindhoven. […] Ik zat op een gegeven moment in een bubbelbad. Zowel links als rechts van dat bubbelbad bevond zich een ander bubbelbad. […] Er waren ook kinderen aanwezig. […] Toen ik uit het bubbelbad stapte, trok [A] mijn broek een stukje naar beneden. […] Ik hoorde dat daar mensen om moesten lachen. Ik heb daarop ingespeeld en mijn billen laten zien door een rondje te draaien, naar mijn billen te wijzen. Aan de mensen die in de bubbelbaden zaten heb ik mijn billen laten zien. […]Ik weet dat mensen in een zwembad niet voor niets zwemkleding moeten dragen. Dat is omdat men niet naakt mag zwemmen. Zodat anderen geen edele delen en zo zien.” [1]
2.
[A] heeft op 12 september 2013 op vragen van de politie het volgende verklaard.
“Verbalisant: Kunt u mij vertellen wat er gisteren is gebeurd?Getuige: Ja hoor. Wij hadden een bedrijfsuitje. Kevin (het hof begrijpt: de verdachte [naam van de verdachte]) is een werknemer van mij. Wij hadden besloten om even te gaan zwemmen in de Tongelreep te Eindhoven. […] Wij [zagen in de Tongelreep] […] dat er klassen van scholen […] aan het zwemmen waren. Ik bedoel hiermee de leeftijdscategorie van 10 en 11 jaar oud. […]In het bubbelbad […] [trok ik] de zwembroek van [de verdachte] naar beneden. Je kon [de verdachte] zijn blote billen zien. […] Mensen in de andere bubbelbaden moesten er om lachen. [de verdachte] […] toen […] draaide een pirouette.” [2]
3.
Van het voorval waren camerabeelden beschikbaar. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben daarover het volgende gerelateerd.
“Wij zagen dat de verdachte op 11 september 2013, omstreeks 12:13 uur, uit het bubbelbad kwam. Wij zagen dat de verdachte zijn rug naar de andere bubbelbaden keerde, waarin kinderen zaten. Wij zagen dat de verdachte zijn broek naar beneden trok en dat zijn billen zichtbaar waren. Wij zagen dat de verdachte wijzende bewegingen met zijn rechterhand maakte in de richting van zijn billen. Wij zagen dat de vriend van de verdachte nog in het bubbelbad zat ten tijde dat de verdachte zijn handelingen verrichtte.” [3]
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft in subsidiaire zin bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde schennis van de eerbaarheid zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het tonen van billen niet per definitie een schending van de eerbaarheid inhoudt en dat de gegeven omstandigheden dat in dit geval niet anders maken. Het gedrag van de verdachte was niet kwetsend voor het normaal ontwikkelde schaamtegevoel en het opzet van de verdachte was daarop ook niet gericht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De strafbepaling van schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Sr) richt zich tegen ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie met het menselijk lichaam of delen daarvan (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2027).
De term “eerbaarheid” wordt in de rechtspraak ingevuld “naar de hier ten lande heersende zeden, welke worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk op dit punt levende opvattingen” (vgl. HR 19 november 1974, ECLI:NL:HR:1974: AB5332, NJ 1975, 133).
Het is niet vereist dat in het specifieke geval ook daadwerkelijk een bepaald persoon is gekwetst. Voldoende is dat “de dader […] willens en wetens een onder gegeven omstandigheden voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsende handeling verricht” (vgl. HR 1 december 1970, ECLI:NL:HR:1970:AB3454, NJ 1971, 374).
In het onderhavige geval heeft de verdachte bewust zijn ontblote billen getoond in een openbaar zwembad, waar, volgens de verdachte en zijn werkgever, ook klassen van scholen met kinderen in de leeftijd van 10 en 11 jaar aanwezig waren. Dat gebeurde, zo leidt het hof af uit de gebezigde bewijsmiddelen, onder de volgende omstandigheden. De werkgever van de verdachte, [A], trok de zwembroek van de verdachte iets naar beneden toen de verdachte uit het bubbelbad stapte, waardoor zijn ontblote billen zichtbaar werden. Er werd door mensen in de naastgelegen bubbelbaden gelachen. De verdachte heeft vervolgens zijn zwembroek verder omlaag getrokken en zijn ontblote billen aan de mensen getoond door een pirouette te maken en te wijzen naar zijn billen.
Anders dan de raadsman, is het hof met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat het gedrag van de verdachte als oneerbaar valt te kwalificeren. De gegeven omstandigheden maken dat niet anders: ook indien het als een “geintje” was bedoeld, zoals de verdachte heeft verklaard, is het tonen van de ontblote billen door de zwembroek naar beneden te trekken in een zwembad nog steeds aan te merken als een handeling die het normaal ontwikkelde schaamtegevoel kwetst. Het opzet van de verdachte was daar ook, minstgenomen in voorwaardelijke zin, op gericht. De verdachte wist dat het ongeoorloofd was om zijn ontblote billen te tonen en begreep ook - blijkens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - dat andere mensen daar aanstoot aan kunnen nemen. De verdachte heeft het desondanks gedaan; zodoende heeft hij minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij schennis van de eerbaarheid zou plegen.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 239, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid.
De politierechter heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een geldboete van € 400,--, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, gevorderd.
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof staat zowel de door de politierechter opgelegde als de door de advocaat-generaal gevorderde straf in casu niet in verhouding tot de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Een voorwaardelijke geldboete van € 150,-- acht het hof passend en geboden. Het hof zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dat als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 150,00 (honderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
3 (drie) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op de grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. J.F. Dekking, voorzitter,
mr. J.J. van der Kaaden en mr. J.H. Crijns, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.P. Verhaegh, griffier,
en op 18 juni 2014 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. J.F. Dekking en mr. J.H. Crijns zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 4 juni 2014, zoals weergegeven in het proces-verbaal van die terechtzitting.
2.Proces-verbaal verhoor getuige d.d. 12 september 2013, proces-verbaalnummer PL2204/2013126964-8, in de wettelijke vorm opgemaakt door verbalisant [verbalisant 3], agent van politie Regio Brabant Zuid-Oost (Bijlage 6 bij c.q. pagina 18 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2204/2013126964).
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 september 2013, proces-verbaalnummer PL2206/2013126964-5, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 2], respectievelijk hoofdagent en brigadier van politie Regio Brabant Zuid-Oost (Bijlage 3 bij c.q. pagina 9 van het eindproces-verbaal met registratienummer PL2204/2013126964).