3.Van het voorval waren camerabeelden beschikbaar. De verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben daarover het volgende gerelateerd.
“Wij zagen dat de verdachte op 11 september 2013, omstreeks 12:13 uur, uit het bubbelbad kwam. Wij zagen dat de verdachte zijn rug naar de andere bubbelbaden keerde, waarin kinderen zaten. Wij zagen dat de verdachte zijn broek naar beneden trok en dat zijn billen zichtbaar waren. Wij zagen dat de verdachte wijzende bewegingen met zijn rechterhand maakte in de richting van zijn billen. Wij zagen dat de vriend van de verdachte nog in het bubbelbad zat ten tijde dat de verdachte zijn handelingen verrichtte.”
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De raadsman heeft in subsidiaire zin bepleit dat de verdachte van de ten laste gelegde schennis van de eerbaarheid zal worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat het tonen van billen niet per definitie een schending van de eerbaarheid inhoudt en dat de gegeven omstandigheden dat in dit geval niet anders maken. Het gedrag van de verdachte was niet kwetsend voor het normaal ontwikkelde schaamtegevoel en het opzet van de verdachte was daarop ook niet gericht, aldus de raadsman.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De strafbepaling van schennis van de eerbaarheid (artikel 239 Sr) richt zich tegen ongevraagde en ongewenste seksueel getinte confrontatie met het menselijk lichaam of delen daarvan (vgl. HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2027). De term “eerbaarheid” wordt in de rechtspraak ingevuld “naar de hier ten lande heersende zeden, welke worden bepaald door de bij een belangrijke meerderheid van het Nederlandse volk op dit punt levende opvattingen” (vgl. HR 19 november 1974, ECLI:NL:HR:1974: AB5332, NJ 1975, 133).Het is niet vereist dat in het specifieke geval ook daadwerkelijk een bepaald persoon is gekwetst. Voldoende is dat “de dader […] willens en wetens een onder gegeven omstandigheden voor het normaal ontwikkeld schaamtegevoel kwetsende handeling verricht” (vgl. HR 1 december 1970, ECLI:NL:HR:1970:AB3454, NJ 1971, 374). In het onderhavige geval heeft de verdachte bewust zijn ontblote billen getoond in een openbaar zwembad, waar, volgens de verdachte en zijn werkgever, ook klassen van scholen met kinderen in de leeftijd van 10 en 11 jaar aanwezig waren. Dat gebeurde, zo leidt het hof af uit de gebezigde bewijsmiddelen, onder de volgende omstandigheden. De werkgever van de verdachte, [A], trok de zwembroek van de verdachte iets naar beneden toen de verdachte uit het bubbelbad stapte, waardoor zijn ontblote billen zichtbaar werden. Er werd door mensen in de naastgelegen bubbelbaden gelachen. De verdachte heeft vervolgens zijn zwembroek verder omlaag getrokken en zijn ontblote billen aan de mensen getoond door een pirouette te maken en te wijzen naar zijn billen.
Anders dan de raadsman, is het hof met de politierechter en de advocaat-generaal van oordeel dat het gedrag van de verdachte als oneerbaar valt te kwalificeren. De gegeven omstandigheden maken dat niet anders: ook indien het als een “geintje” was bedoeld, zoals de verdachte heeft verklaard, is het tonen van de ontblote billen door de zwembroek naar beneden te trekken in een zwembad nog steeds aan te merken als een handeling die het normaal ontwikkelde schaamtegevoel kwetst. Het opzet van de verdachte was daar ook, minstgenomen in voorwaardelijke zin, op gericht. De verdachte wist dat het ongeoorloofd was om zijn ontblote billen te tonen en begreep ook - blijkens zijn eigen verklaring ter terechtzitting in hoger beroep - dat andere mensen daar aanstoot aan kunnen nemen. De verdachte heeft het desondanks gedaan; zodoende heeft hij minstgenomen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij schennis van de eerbaarheid zou plegen.
Het verweer van de raadsman wordt dan ook verworpen.
Strafbaarheid en kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde is als misdrijf voorzien bij en strafbaar gesteld in artikel 239, aanhef en onder 2°, van het Wetboek van Strafrecht. Het wordt als volgt gekwalificeerd:
Schennis van de eerbaarheid op een andere dan de in artikel 239 onder 1° van het Wetboek van Strafrecht bedoelde openbare plaats, toegankelijk voor personen beneden de leeftijd van zestien jaar.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Bewezen is verklaard dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schennis van de eerbaarheid.
De politierechter heeft de verdachte daarvoor veroordeeld tot een geldboete van € 400,--, subsidiair 8 dagen vervangende hechtenis. De advocaat-generaal heeft een geldboete van € 250,--, subsidiair 5 dagen vervangende hechtenis, gevorderd.
Het hof houdt bij de bepaling van de op te leggen straf rekening met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof staat zowel de door de politierechter opgelegde als de door de advocaat-generaal gevorderde straf in casu niet in verhouding tot de ernst van het bewezen verklaarde. Het hof is van oordeel dat kan worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf. Een voorwaardelijke geldboete van € 150,-- acht het hof passend en geboden. Het hof zal de verdachte daartoe dan ook veroordelen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c en 239 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.