ECLI:NL:GHSHE:2014:1738

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
HD 200.138.368_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichte deelneming in bedrijfstakpensioenfonds en geschil over premienota’s

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep van de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de Weg tegen Kraanverhuur B.V. De Stichting vorderde betaling van diverse premienota’s, vermeerderd met wettelijke rente en buitengerechtelijke kosten. De zaak is ontstaan uit een eerder vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin de vordering van de Stichting slechts gedeeltelijk werd toegewezen. De Stichting stelt dat Kraanverhuur onder de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds valt en dat zij ten onrechte de nota’s niet heeft voldaan. Kraanverhuur heeft in eerste aanleg verweer gevoerd, onder andere met het argument dat zij geen werkzaamheden verricht die onder de werkingssfeer van het pensioenfonds vallen.

In hoger beroep heeft de Stichting haar vordering verder onderbouwd en verzocht om toewijzing van een bedrag van € 11.575,63, vermeerderd met wettelijke handelsrente en buitengerechtelijke kosten. Het hof heeft de grieven van de Stichting beoordeeld en vastgesteld dat de vordering in hoofdsom toewijsbaar is. Het hof heeft geoordeeld dat de verjaringstermijn voor de vordering niet was verstreken en dat de Stichting voldoende bewijs had geleverd voor de verschuldigdheid van de premies. Het hof heeft het bestreden vonnis vernietigd en Kraanverhuur veroordeeld tot betaling van het gevorderde bedrag, vermeerderd met wettelijke handelsrente. Tevens zijn de proceskosten in hoger beroep aan Kraanverhuur opgelegd.

De uitspraak van het hof benadrukt de verplichtingen van werkgevers onder de Wet Bpf 2000 en de noodzaak voor een duidelijke onderbouwing van verweren in civiele procedures. Het hof heeft de Stichting in het gelijk gesteld voor wat betreft de hoofdsom, maar heeft de gevorderde buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat de Stichting onvoldoende had aangetoond dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer HD 200.138.368/01
arrest van 10 juni 2014
in de zaak van
Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Beroepsvervoer over de weg,
gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
advocaat: mr. J.A. Trimbach te De Meern, gemeente Utrecht,
tegen
Kraanverhuur [Kraanverhuur] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats],
geïntimeerde,
niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 19 juli 2013 ingeleide hoger beroep van het door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gewezen vonnis van 29 april 2013 tussen appellante - de Stichting - als eiseres in conventie en geïntimeerde - Kraanverhuur [Kraanverhuur] - als gedaagde in conventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknr. 247847/12-5363)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep;
- het tegen Kraanverhuur [Kraanverhuur] verleende verstek;
- de memorie van grieven met negen grieven en zes producties.
Partijen hebben arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De gronden van het hoger beroep

Voor de tekst van de grieven wordt verwezen naar de memorie van grieven.

4.De beoordeling

4.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende.
4.1.1.
De Stichting voert een verplicht gestelde pensioenregeling uit in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds (hierna: Wet Bpf 2000). De Stichting heeft in eerste aanleg betaling gevorderd van diverse premienota’s te vermeerderen met wettelijke (handels)rente, buitengerechtelijke kosten en proceskosten, zoals hierna omschreven. Daartoe heeft de Stichting gesteld dat Kraanverhuur [Kraanverhuur] onder de werkingssfeer valt van het bedrijfstakpensioenfonds en dat Kraanverhuur [Kraanverhuur] ten onrechte heeft nagelaten de nota’s te voldoen.
4.1.2.
In eerste aanleg heeft ook de Stichting Opleidings- en Ontwikkelingsfonds Beroepsgoederenvervoer over de weg en de Verhuur van Mobiele Kranen (hierna: het Opleidingsfonds) betaling gevorderd van premienota’s.
4.1.3.
De volgende bedragen zijn gevorderd:
- € 14.627,98 zijnde de hoofdsom van de Stichting,
- € 800,- zijnde de hoofdsom van het Opleidingsfonds,
- € 703,70 ter zake vertragingsrente tot en met 23 november 2012,
- € 800,- ter zake buitengerechtelijke incassokosten,
- € 168,- ter zake btw,
verminderd met € 3.052,35 als reeds ontvangen van Kraanverhuur [Kraanverhuur],
dus in totaal € 14.047,33, te vermeerderen met vertragingsrente en proceskosten.
Het opleidingsfonds heeft haar eis in eerste aanleg tot nihil verminderd. Dit is in hoger beroep niet meer van belang.
4.1.4.
Diverse door Kraanverhuur [Kraanverhuur] tegen de eis gevoerde verweren zijn door de kantonrechter gehonoreerd, waarna bij het bestreden vonnis de vordering van de Stichting slechts gedeeltelijk is toegewezen, te weten tot een bedrag van € 5.564,07 in hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van de in het bestreden vonnis genoemde nota’s. De gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd.
4.1.5.
Kraanverhuur [Kraanverhuur] heeft in reconventie terugbetaling gevorderd van rente, kosten en proceskosten. De kantonrechter heeft de vorderingen in reconventie afgewezen. Daarvan is geen hoger beroep ingesteld. De eis in reconventie is in hoger beroep niet meer relevant.
4.2.
De Stichting is tijdig van het bestreden vonnis in hoger beroep gekomen. De Stichting heeft in hoger beroep gevorderd (samengevat) dat het hof Kraanverhuur [Kraanverhuur] zal veroordelen tot betaling van € 11.575,63 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf iedere vervaldag van de afzonderlijke facturen en € 968,- ter zake buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van Kraanverhuur [Kraanverhuur] in de kosten van beide instanties, vermeerderd met nakosten en wettelijke rente. De grieven 1 tot en met 7 die de Stichting tegen het bestreden vonnis heeft gericht lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
4.3
Het slagen van één of meer grieven (waarvan in dit geval sprake is zoals uit het hierna volgende zal blijken) brengt mee dat het hof de in eerste aanleg verworpen en/of niet behandelde verweren die in hoger beroep niet zijn prijsgegeven, opnieuw dient te beoordelen. Het hof ziet aanleiding eerst het in eerste aanleg door Kraanverhuur [Kraanverhuur] gevoerde verweer dat zij niet valt onder de werkingssfeer, te bespreken.
4.4.
Op grond van artikel 2 lid 1 Wet Bpf 2000 kan de Minister de deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds verplicht stellen voor een of meer bepaalde groepen van personen die in een bepaalde bedrijfstak werkzaam zijn. Bij Besluit Bekendmaking van de verplichtstelling tot deelneming in de stichting bedrijfstakpensioenfonds voor het beroepsvervoer over de weg van 8 mei 1964 (Stcrt. 1964, nr. 89), zoals nadien meermaals gewijzigd, en (voor de in dit geding relevante periode) laatstelijk gewijzigd bij besluit van 23 juni 2010 (Stcrt. 2010, 10137) heeft de Minister gebruik gemaakt van deze bevoegdheid en deelneming aan het bedrijfstakpensioenfonds verplicht gesteld voor de in het Besluit genoemde categorieën van werknemers die in dienst zijn bij een onderneming in het beroepsvervoer over de weg. In dat besluit wordt bepaald welke (rechts)personen onder de werkingssfeer van het besluit vallen en wat onder beroepsvervoer verstaan wordt.
4.5.
Kraanverhuur [Kraanverhuur] heeft in eerste aanleg als verweer gevoerd dat zij geen werkzaamheden verricht die vallen onder de werkingssfeer van voornoemd Besluit, te weten transport via de weg of het werken met mobiele kranen. Een nadere toelichting daarop heeft Kraanverhuur [Kraanverhuur] evenwel niet gegeven, hetgeen wel van haar verlangd mocht worden, gelet op haar stelling dat zij wijzigingen heeft aangebracht in het werkgeversportaal en haar erkenning van de gedeeltelijke verschuldigdheid van diverse nota’s. Om die reden verwerpt het hof dit verweer.
4.6.
De hoofdsom van € 11.575,63 bestaat uit de volgende premienota’s:
[premienota A] (nota A) van 28 november 2011 ten bedrage van € 4.053,15;
[premienota B] (nota B) van 28 maart 2012 ten bedrage van € 1.830,74;
[premienota C] (nota C) van 24 mei 2012 ten bedrage van € 4.838,58;
[premienota D] (nota D) van 20 juni 2012 ten bedrage van € 466,75;
[premienota E] (nota E) van 13 juli 2012 ten bedrage van € 2.904,10;
[premienota F] (nota F) van 26 juli 2012 ten bedrage van € 176,79;
[premienota G] (nota G) van 24 augustus 2012 ten bedrage van € 176,79;
[premienota H] (nota H) van 25 september 2012 ten bedrage van € 181,07;
in totaal bedragende € 14.627,98. Op dat bedrag strekt volgens de Stichting een bedrag van € 3.052,35 in mindering, deels als zijnde gecrediteerd met een nota van 27 december 2011 ten bedrage van € 1.222,35 en deels wegens een op 1 juni 2012 van Kraanverhuur [Kraanverhuur] ontvangen betaling van € 1.830,- ter zake factuur B.
4.7.
Kraanverhuur [Kraanverhuur] heeft in eerste aanleg met betrekking tot
nota Aaangevoerd dat die nota om twee redenen niet juist was, te weten dat voor een werknemer (de heer [voormalig werknemer Kraanverhuur]) die niet meer in dienst was ten onrechte premies in rekening waren gebracht en dat de nota niet juist was omdat in die nota rekening was gehouden met een onjuist aantal overuren. De kantonrechter heeft dit verweer als door de stichting niet betwist overgenomen. De kantonrechter is ervan uitgegaan dat het bedrag dat de Stichting heeft genoemd als het bedrag dat op de totale vordering in mindering moet komen, dit bedrag betreft (€ 3.052,35) zodat de kantonrechter nota A met dat bedrag heeft verminderd en ter zake deze nota € 1.000,63 heeft toegewezen.
4.8.
Volgens de Stichting heeft zij in haar vordering reeds rekening gehouden met de hiervoor vermelde verweren van Kraanverhuur [Kraanverhuur], omdat zij op de hoofdsom een bedrag van € 1.222,35 in mindering heeft gebracht als zijnde een creditering met een nota van 27 december 2011. Het hof is van oordeel dat de juistheid van die stelling niet alleen in hoger beroep niet is betwist, maar ook reeds in eerste aanleg door Kraanverhuur [Kraanverhuur] is erkend. Kraanverhuur [Kraanverhuur] heeft immers in haar conclusie van antwoord daarover medegedeeld “Bij een volgende nota bleek dat ik gelijk had en is ook eea gecorrigeerd.”. Het hof is van oordeel dat de Stichting in hoger beroep terecht (en onbetwist) aanvoert dat nu zij zelf al de nota had gecrediteerd met voornoemd bedrag, ten onrechte een bedrag van € 3.052,35 in mindering is gebracht. Het bestreden vonnis dient om deze reden te worden vernietigd.
4.9
De kantonrechter heeft de vordering met betrekking tot
nota Cslechts gedeeltelijk toegewezen. De kantonrechter heeft daarop € 2.749,41 en € 357,87 in mindering gebracht, omdat de Stichting het verweer van Kraanverhuur [Kraanverhuur] dat voor [directielid Kraanverhuur] als directielid geen premies prepensioen verschuldigd zijn, niet of onvoldoende heeft weersproken.
4.10.
De Stichting heeft in hoger beroep aangevoerd dat met nota C helemaal geen premies voor [directielid Kraanverhuur] in rekening zijn gebracht. Nota C heeft volgens de Stichting (naast andere werknemers) betrekking op [werknemer Kraanverhuur]. Die stelling van de Stichting is in hoger beroep niet bestreden, zodat het hof de vordering ter zake nota C alsnog zal toewijzen en het vonnis op dit onderdeel zal vernietigen.
4.11.
De kantonrechter heeft met betrekking tot
nota Eten bedrage van € 2.904,10 het beroep van Kraanverhuur [Kraanverhuur] op verjaring gehonoreerd. De Stichting heeft daar tegen ingebracht dat het weliswaar gaat om premies die betrekking hebben op het jaar 2004, maar dat de premienota dateert van 13 juli 2012, dat de vervaldag van die nota 27 juli 2012 is en dat deze datum de dag is waarop de factuur (het hof begrijpt: de vordering) opeisbaar is geworden. Voorts heeft de Stichting in hoger beroep, onder overlegging van stukken, aangevoerd dat de reden van de late nota was het verzuim van Kraanverhuur [Kraanverhuur] om de loongegevens van de betreffende werknemer aan te leveren, hetgeen in hoger beroep niet langer is betwist.
4.12.
Het hof is van oordeel dat de Stichting terecht heeft aangevoerd dat de vordering niet is verjaard, omdat de verjaringstermijn niet eerder aanvangt dan op de dag na die waarop de vordering opeisbaar is geworden (vgl. HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU3784). In dit geval is de vordering niet eerder opeisbaar geworden dan nadat de premie was vastgesteld, en in hoger beroep is onbetwist gebleven dat de Stichting de premie niet eerder kon vaststellen vanwege het ontbreken van gegevens (artikel 3.1 lid 1 en lid 4 jo. artikel 4.1 lid 1 en hoofdstuk 2 Uitvoeringsreglement).
4.13.
De vordering voor zover die ziet op de
nota’s B, D, F, G en His door de kantonrechter toegewezen. De grieven hebben geen betrekking op deze nota’s. Het vonnis dient op deze onderdelen in stand te blijven.
4.14.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven 1 tot en met 7 slagen en dat de vordering in hoofdsom alsnog voor toewijzing in aanmerking komt. De kantonrechter heeft de wettelijke rente toegewezen vanaf de vervaldagen van de afzonderlijke nota’s. De kantonrechter heeft de wettelijke rente in plaats van de wettelijke handelsrente toegewezen. In hoger beroep vordert de Stichting (wederom) wettelijke handelsrente. Deze zal als niet, althans onvoldoende betwist worden toegewezen, vanaf de vervaldagen van de afzonderlijke nota’s. Tot slot overweegt het hof nog dat Kraanverhuur [Kraanverhuur] in haar conclusie van antwoord iets heeft gesteld over een creditnota met nummer [creditnota] van € 3.300,40. Kraanverhuur [Kraanverhuur] heeft daarover zelf ook gesteld dat die creditnota al was verrekend met andere nota’s dan de onderhavige, zodat het hof ervan uitgaat dat de stellingen dienaangaande geen invloed hebben op de hiervoor besproken nota’s. Hetgeen Kraanverhuur [Kraanverhuur] dienaangaande in eerste aanleg in haar conclusie van dupliek naar voren heeft gebracht, acht het hof te onduidelijk om het beroep op verrekening, voor zover dit er al in kan worden gelezen, te honoreren.
4.15.
Grief 8 heeft betrekking op de afwijzing van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en op de compensatie van de proceskosten.
4.16.
Volgens artikel 4 Wet Bpf 2000 leven de deelnemers alsmede, voor zover het werknemers betreft, hun werkgevers de statuten en reglementen en de daarop gebaseerde besluiten van het bestuur van het bedrijfstakpensioenfonds na. De Stichting heeft een Uitvoeringsreglement vastgesteld waarin is opgenomen de bevoegdheid van de Stichting om vergoeding van buitengerechtelijke invorderingskosten te vorderen bij niet tijdige betaling van de verschuldigde premie (artikel 3.2) volgens een in de bijlage bij dat reglement opgenomen staffel.
4.17.
Het in eerste aanleg door Kraanverhuur [Kraanverhuur] gevoerde verweer was (ook) gericht tegen de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten en had met name betrekking op de wijze waarop door de Stichting is gereageerd op vragen en onduidelijkheden van Kraanverhuur [Kraanverhuur]. Zoals hiervoor reeds is aangegeven, brengt de devolutieve werking van het appel mee dat ook dit in eerste aanleg gevoerde verweer alsnog door het hof in de beoordeling betrokken dient te worden.
4.18.
Het hof is van oordeel dat het enkele feit dat het Uitvoeringsreglement de Stichting de bevoegdheid geeft om buitengerechtelijke invorderingskosten te vorderen, niet zonder meer betekent dat deze ook verschuldigd zijn. Ook het enkele feit dat tijdige betaling van een premienota achterwege is gebleven, leidt niet tot die slotsom. Voor toewijzing van buitengerechtelijke invorderingskosten is immers noodzakelijk dat invorderingskosten ook daadwerkelijk zijn gemaakt. Dat de kosten vervolgens worden bepaald aan de hand van een staffel, neemt naar het oordeel van het hof niet weg dat op de Stichting de stelplicht rust dat zij kosten heeft moeten maken om tot invordering over te gaan. Vereist is dat, in de gegeven omstandigheden, de kosten redelijk zijn en de verrichte werkzaamheden redelijkerwijs noodzakelijk waren om schadevergoeding te verkrijgen (vgl. HR 16 oktober 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2740). Het hof begrijpt het in eerste aanleg door Kraanverhuur [Kraanverhuur] gevoerde verweer aldus dat zij van mening is dat dit niet het geval is.
Voor wat betreft de verrichte werkzaamheden heeft de Stichting onvoldoende gesteld, zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt. Weliswaar heeft de Stichting als productie 4 bij inleidende dagvaarding een aantal sommaties in het geding gebracht, maar de enkele verwijzing daarnaar is onvoldoende, wanneer geen duidelijke stellingname in de processtukken wordt ingenomen (vgl. HR 17 oktober 2008, ECLI:NL:HR:2008:BE7628). De stelling, zonder toelichting, dat meerdere aanmaningen zijn verstuurd, inlichtingen zijn ingewonnen en telefoongesprekken zijn gevoerd, acht het hof onvoldoende. Voorts is van belang dat uit die producties niet, althans onvoldoende, valt af te leiden dat de Stichting daadwerkelijk (en voldoende) is ingegaan op de argumenten die door Kraanverhuur [Kraanverhuur] tegen de nota’s zijn ingebracht. De Stichting heeft daarover niets gesteld. In zo’n geval kan het wel zo zijn dat invorderingskosten zijn gemaakt, waarover de Stichting overigens niets heeft gesteld (bijvoorbeeld hoeveel tijd daaraan is besteed), maar redelijk zijn dat soort kosten niet, althans dat blijkt niet. Op dit onderdeel faalt de grief dus.
4.19.
Het hof ziet geen aanleiding om Kraanverhuur [Kraanverhuur] alsnog in de kosten van de eerste aanleg te veroordelen. Immers, de Stichting heeft in eerste aanleg onvoldoende duidelijk haar vorderingen toegelicht en meerdere verweren van Kraanverhuur [Kraanverhuur] niet dan wel onvoldoende betwist. De stelling van de Stichting dat Kraanverhuur [Kraanverhuur] de mogelijkheid heeft om een specificatie van de nota’s digitaal via het werkgeversportaal in te zien, laat onverlet dat de Stichting op grond van het bepaalde in artikel 21 Rv volledig dient te zijn in haar uiteenzetting van de voor het geschil van belang zijnde feiten. Die bepaling strekt er immers niet slechts toe dat de wederpartij weet waartegen deze zich heeft te verweren, maar strekt er ook toe de rechter in te lichten. De in eerste aanleg ingediende processtukken voldoen daar niet aan. De door de Stichting overgelegde premienota’s geven immers geen enkel inzicht in de vraag waarop die nota’s betrekking hebben. Eerst in hoger beroep heeft de Stichting gegevens overgelegd waaruit volgt hoe de premienota’s tot stand zijn gekomen (namen van de werknemers en hun loongegevens). Nu de kosten dus nodeloos zijn veroorzaakt, en de Stichting niet volledig in het gelijk is gesteld, ziet het hof, evenals de kantonrechter, aanleiding om de proceskosten van de eerste aanleg te compenseren. Ook op dit onderdeel faalt de grief dus.
4.20.
Grief 9 mist zelfstandige betekenis en behoeft daarom geen bespreking.
4.21.
Het hof zal het bestreden vonnis vernietigen voor zover in conventie gewezen, de hoofdsom aan de Stichting toewijzen te vermeerderen met wettelijke handelsrente, de proceskosten in conventie compenseren en Kraanverhuur [Kraanverhuur] veroordelen in de proceskosten in hoger beroep.

5.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover in conventie gewezen en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Kraanverhuur [Kraanverhuur] om tegen bewijs van kwijting aan de Stichting te betalen een bedrag van € 11.575,63 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente te berekenen over de afzonderlijke notabedragen vanaf de vervaldag van de afzonderlijke facturen tot aan de dag van algehele voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders gevorderde;
veroordeelt Kraanverhuur [Kraanverhuur] in de proceskosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van de Stichting tot de dag van deze uitspraak worden begroot op € 1.954,82 aan verschotten en op € 894,- aan salaris advocaat, en voor wat betreft de nakosten op € 131,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 199,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J.H.A. Venner-Lijten, M. van Ham en J.P. de Haan en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 10 juni 2014.