Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
25 november 2011 de aanslag en de heffingsrentebeschikking gehandhaafd.
2.Feiten
[J] als bewindvoerder aangesteld. Op 19 mei 2006 is een overeenkomst tot schuldsanering gesloten tussen de bewindvoerder en belanghebbende en diens echtgenote. De overeenkomst is schriftelijk vastgelegd op 20 mei 2006 (00.40 a.m.), een afschrift hiervan behoort tot de stukken van het geding. De overeenkomst is ondertekend door belanghebbende, diens echtgenote en de bewindvoerder [J] ([K] Advocaten).
De antwoorden gaven de Inspecteur aanleiding tot het stellen van nadere vragen bij brief van 1 juli 2010. Deze nadere vragen worden door belanghebbende beantwoord per
e-mailbericht van 7 juli 2010. Hierop stelt de Inspecteur wederom nadere vragen per
e-mailbericht van 15 juli 2010, waarna partijen in verschillende mails over en weer van gedachten wisselen.
Bij brief van 7 september 2010 heeft de Inspecteur zijn verzoek om informatie te verstrekken herhaald, waarbij hij belanghebbende nogmaals in de gelegenheid heeft gesteld om aan dit verzoek vóór 24 september 2010 te voldoen. Tevens vermeldt de Inspecteur:
22 november 2006 overgelegd van [M] Notarissen te [N] betreffende de levering door belanghebbende van de woning aan de [b-straat] 8 te [woonplaats]. Uit deze afrekening blijkt dat de woning is verkocht voor een koopsom van € 702.500 en dat de bestaande hypothecaire schuld van belanghebbende bij de [P-bank] € 325.269,66 bedroeg. Naar niet in geschil is, bedroegen de verkoopkosten ter zake van de overdracht van de woning € 8.924.
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
Voor zover belanghebbende stelt dat deze kosten betrekking hebben op de vaststellingsovereenkomst van 19 mei 2006, waarbij zowel zakelijke als op het privé van belanghebbende betrekking hebbende afspraken zijn gemaakt, kunnen ze naar het oordeel van het Hof niet in aftrek worden gebracht op de winst van de adviespraktijk, omdat op geen enkele wijze nader is onderbouwd hoe het bedrag van € 8.762 moet worden toegerekend aan zakelijk en privé.
In artikel 11 van de Wet van 15 mei 1929, Stb. 28, houdende ‘Algemeene bepalingen der wetgeving van het Koninkrijk’, is immers voorgeschreven dat de rechter volgens de wet moet rechtspreken en dat hij in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid der wet mag beoordelen.
25 november 2011, een jaar en vijftien dagen beslagen. De procedure bij de Rechtbank heeft minder dan anderhalf jaar belopen en de procedure bij het Hof minder dan twee jaar. Hieruit kan worden afgeleid dat de overschrijding van de redelijke termijn geheel kan worden toegerekend aan de bezwaarfase en dat in beroep en hoger beroepsfase de redelijke termijn niet is overschreden. De overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase bedraagt 6 maanden en 15 dagen, afgerond tweemaal een halfjaar.
5.Beslissing
- vernietigt de uitspraken van de Inspecteur;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 137.703; en
- gelast dat de Inspecteur de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig vermindert.