ECLI:NL:GHSHE:2014:17

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
10 januari 2014
Publicatiedatum
10 januari 2014
Zaaknummer
13-00498
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting voor buitenlands belastingplichtige met betrekking tot lijfrentepolissen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een belanghebbende die in Thailand woont en als buitenlands belastingplichtige wordt aangemerkt voor de inkomstenbelasting. De Inspecteur heeft een aanslag opgelegd voor het jaar 2010, waarbij uitkeringen uit twee lijfrentepolissen als inkomen uit werk en woning zijn aangemerkt. De belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft deze gehandhaafd. Hierop heeft de belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Zeeland-West Brabant, die het beroep ongegrond verklaarde. De belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 24 oktober 2013 is vastgesteld dat de lijfrentepolissen onder het pre Brede Herwaarderingsregime vallen en volgens nationaal recht geen bron van inkomen vormen voor de buitenlands belastingplichtige. De vraag of de heffing op grond van het belastingverdrag tussen Nederland en Thailand aan Nederland of Thailand is toegewezen, is niet meer relevant. Het Hof heeft de Inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende veroordeeld.

Het Hof heeft de uitspraak van de Rechtbank vernietigd en de aanslag verminderd tot een inkomen uit werk en woning van € 13.337. Tevens is de Inspecteur veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht dat de belanghebbende heeft betaald voor zowel de Rechtbank als het Hof, in totaal € 159. De proceskosten zijn vastgesteld op € 974, waarbij het Hof heeft overwogen dat de kosten zijn veroorzaakt door de verzuimen van de Inspecteur in de bezwaarfase.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 13/00498
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats] (Thailand),
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West Brabant te Breda (hierna: de Rechtbank) van 12 februari 2013, nummer AWB 12/101 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst Limburg /kantoor Buitenland,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden aanslag.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2010 een aanslag in de inkomstenbelasting opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 43.765, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof.
Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 118. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 24 oktober 2013 te ‘s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord namens de Inspecteur, mevrouw [A]. Belanghebbende noch zijn gemachtigde is, met kennisgeving aan het Hof, verschenen.
1.5.
Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst, daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat en de Inspecteur verzocht schriftelijk inlichtingen te geven. De Inspecteur heeft aan dit verzoek voldaan bij brief van 18 november 2013, van welke brief een afschrift is verzonden aan belanghebbende.
1.6.
Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.De gronden voor de beslissing

2.1.
In de brief van de Inspecteur van 18 november 2013 is onder meer het volgende vermeld:
“ (….) tijdens de zitting op 24 oktober 2013 [is] door uw Hof de vraag gesteld of de lijfrentepolissen die hier ter discussie staan, nationaalrechtelijk wel een bron van inkomen vormen voor een buitenlands belastingplichtige. In deze procedure is in geschil of het heffingsrecht over lijfrente-uitkeringen onder de toepassing van het belastingverdrag met Thailand aan Nederland is toegewezen. (……….)
Ik heb daarom de adviseur verzocht om informatie over de onderliggende polissen. Hij heeft mij voorzien van de kopieën van de polissen die tot de bovengenoemde polissen bij de [B-maatschappij] hebben geleid (….). Uit deze kopieën blijkt dat het polissen betreft die zijn ontstaan onder het zogenaamde pre Brede Herwaarderingsregime. (….) Hierdoor vormen deze polissen ook onder de Wet inkomstenbelasting 2001 geen bron van inkomen voor een buitenlands belastingplichtige. De discussie of de heffing op grond van het verdrag aan Nederland of aan Thailand is toegewezen, is in deze zaak dus niet meer aan de orde.”
2.2.
Het voorgaande betekent dat de aanslag moet worden verminderd tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 13.337. Het Hof zal dienovereenkomstig beslissen.
Slotsom
2.3.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de Rechtbank dient te worden vernietigd. Doende wat de Rechtbank had behoren te doen, zal het Hof het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de Inspecteur vernietigen en de aanslag verminderen tot een naar een inkomen uit werk en woning van € 13.337.
Ten aanzien van het griffierecht
2.4.
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van € 41 respectievelijk € 118, tezamen € 159, te vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
2.5.
De Inspecteur heeft gesteld dat een proceskostenvergoeding achterwege kan blijven omdat de stelling dat sprake is van pre Brede Herwaarderingspolissen niet door de adviseur naar voren is gebracht. Het Hof overweegt dat indien een belanghebbende in het gelijk wordt gesteld alleen dan een proceskostenveroordeling achterwege mag blijven indien de noodzaak tot het instellen van het beroep uitsluitend voortvloeide uit de handelwijze van de belanghebbende; de enkele omstandigheid dat de noodzaak tot het instellen van beroep mede voortvloeide uit de handelwijze van belanghebbende is derhalve niet voldoende.
(Hoge Raad 12 mei 2006, nr. 42 449, V-N 2006/25.7, ECLI:NL:HR:2006:AX0985). Gelet hierop alsmede op het feit dat de Inspecteur in de bezwaarfase – welke toch bedoeld is voor een volledige heroverweging van het besluit (hier: de aanslag) – niet heeft onderzocht of hij naar nationaal recht kon heffen en heeft nagelaten daartoe de onderliggende polissen op te vragen, is het Hof van oordeel dat de kosten van belanghebbende voor het beroep bij de Rechtbank en voor het hoger beroep bij het Hof eerst en vooral zijn veroorzaakt doordat de Inspecteur zijn onderzoeksplicht heeft verzaakt. Belanghebbende komt mitsdien in aanmerking voor een tegemoetkoming in de proceskosten die hij in verband met de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof redelijkerwijs heeft moeten maken.
Ten aanzien van het beroep bij de Rechtbank
2.6.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is € 487.
Ten aanzien van het hoger beroep bij het Hof
2.7.
Het Hof stelt deze kosten, mede gelet op het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht, op 1 (punt) x € 487 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is
€ 487.
2.8.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

3.Beslissing

Het Hof:
  • vernietigtde uitspraak van de Rechtbank;
  • verklaarthet tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigtde uitspraak van de Inspecteur;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een inkomen uit werk en woning van € 13.337;
  • gelastdat de Staat aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Hof betaalde griffierecht ten bedrage van, in totaal, € 159 vergoedt; en
  • veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op in totaal € 974.
Aldus gedaan op: 10 januari 2014 door V.M. van Daalen-Mannaerts, voorzitter, P. Fortuin en A.C.J. Viersen, in tegenwoordigheid van P.H.A. Calis, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.