In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtsgeldigheid van een vaststellingsovereenkomst die door belanghebbende was gesloten met de Inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 2003, 2004 en 2005. Belanghebbende had eerder beroep ingesteld tegen de belastingaanslagen, maar trok deze in na het sluiten van de vaststellingsovereenkomst. De Rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde de beroepen niet-ontvankelijk, wat door belanghebbende werd bestreden in hoger beroep. Het Hof oordeelde dat er geen grond was om aan te nemen dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand was gekomen. Belanghebbende stelde dat hij gedwaald had bij het intrekken van zijn beroep, maar het Hof oordeelde dat de intrekking uitdrukkelijk en ondubbelzinnig was. De Inspecteur had geen verweerschrift ingediend en het Hof concludeerde dat de hoger beroepen ongegrond waren. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en het Hof oordeelde dat er geen redenen waren om het griffierecht te vergoeden of om proceskosten te vergoeden. De beslissing werd op dezelfde dag ter openbare zitting uitgesproken.