Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
Aldaar zijn toen verschenen en gehoord, namens de Inspecteur, de heren [B] en [C].
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
(…)”
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 april 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, een zelfstandige ziekenverzorgster uit België, en de Inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had verzocht om een VAR-beschikking voor het jaar 2009, welke door de Inspecteur was geweigerd. De belanghebbende stelde dat deze weigering een onrechtmatige daad vormde en dat zij hierdoor schade had geleden. De Rechtbank had eerder de weigering van de Inspecteur vernietigd en de Inspecteur opgedragen de VAR-beschikking alsnog af te geven. De belanghebbende vorderde schadevergoeding op basis van artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Het Hof oordeelde dat de Inspecteur door de VAR-beschikking te weigeren inderdaad een onrechtmatige daad had begaan. Echter, het Hof concludeerde dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij schade had geleden als gevolg van de late afgifte van de VAR-beschikking. De belanghebbende had geen overtuigend bewijs geleverd dat zij door het ontbreken van de VAR-beschikking cliënten had misgelopen. De door haar ingediende gegevens over de omzet en cliënten waren onvoldoende om de omvang van de schade vast te stellen.
Uiteindelijk wees het Hof het verzoek om schadevergoeding af, omdat de belanghebbende niet had aangetoond dat zij daadwerkelijk schade had geleden door de weigering van de VAR-beschikking. De proceskosten werden niet toegewezen aan de belanghebbende, aangezien er geen schadevergoeding werd toegekend. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan tegen deze beslissing.