In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 december 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vergoeding van immateriële schade. De zaak betreft een geschil tussen de Inspecteur van de Belastingdienst en de heer [belanghebbende] over navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor de jaren 1993 tot en met 1997. De Rechtbank had eerder de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de navorderingsaanslagen vernietigd. De Inspecteur ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, terwijl belanghebbende incidenteel hoger beroep instelde over de hoogte van de schadevergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.
De periode van ontvangst van het bezwaar tot de uitspraak heeft in totaal 9 jaar en 1 maand geduurd, waarvan 5 jaar en 11 maanden is toe te rekenen aan de aanhouding van de behandeling op verzoek van belanghebbende. Het Hof oordeelde dat deze periode niet aan de Inspecteur kan worden toegerekend, omdat belanghebbende hier om moverende redenen mee heeft ingestemd. Het Hof concludeerde dat de overschrijding van de redelijke termijn voor de bezwaarfase 1 jaar en 2 maanden bedraagt, wat resulteert in een schadevergoeding van € 1.500, in plaats van de door de Rechtbank vastgestelde € 3.500.
De uitspraak van de Rechtbank werd vernietigd voor zover deze betrekking had op de schadevergoeding, en de Inspecteur werd veroordeeld tot betaling van € 1.500 aan belanghebbende. De beslissing is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.