In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gebroeders appellanten, [appellant 1] en [appellant 2], tegen een vonnis van de rechtbank Roermond. De appellanten zijn in hoger beroep gekomen van een vonnis dat hen in het ongelijk stelde in een geschil met de vennootschap onder firma VARKENSBEDRIJF en haar vennoten, die als geïntimeerden optreden. De zaak betreft een overeenkomst tussen de partijen over de levering van vis en de verplichtingen die daaruit voortvloeien. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de geïntimeerden tekortgeschoten waren in hun leveringsplicht, maar de appellanten hebben in hoger beroep grieven ingediend tegen dit vonnis en het daaraan voorafgaande tussenvonnis. Het hof heeft vastgesteld dat de overeenkomst een leveringsplicht op de geïntimeerden legde, maar dat deze niet is nagekomen. De appellanten hebben ook een vordering in reconventie ingesteld, maar het hof heeft geoordeeld dat de vordering van de geïntimeerden tot betaling van boetes en schadevergoeding niet toewijsbaar is. Het hof heeft de vorderingen van beide partijen afgewezen en de kosten van het geding toegewezen aan de in het ongelijk gestelde partijen. De uitspraak van het hof is gedaan op 3 december 2013.