3.1.Het geschil betreft in hoofdzaak het antwoord op de vraag of de onderwerpelijke naheffingsaanslag, zoals deze luidt na de vermindering bij uitspraak op bezwaar, terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd. Het gaat daarbij om de vraag of de tenaamstelling van de aanslag juist is. Belanghebbende stelt dat niet hij, maar zijn zoon, ondernemer is. Indien de tenaamstelling van de aanslag juist is, is in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting die door [F] ([F]) is gefactureerd.
Het Hof leidt uit hetgeen door partijen in hoger beroep over en weer is gesteld af, dat partijen in hoger beroep tevens nog verdeeld houdt het antwoord op de volgende subvragen:
Heeft de Rechtbank het beginsel van een behoorlijke procesorde geschonden?
Dient het Hof de zitting aan te houden in afwachting van de beantwoording door het Hof van Justitie van de Europese Unie van een (hierna nader aan te duiden) prejudiciële vraag?
Dient het Hof de door belanghebbende voor en ter zitting genoemde getuigen op te roepen, respectievelijk aan belanghebbende een termijn te verlenen om deze getuigen alsnog op te roepen?
Dient het verzoek van belanghebbende om in de gelegenheid te worden gesteld om alsnog de originele tapes met telefoontaps af te luisteren te worden ingewilligd?
Is artikel 6 EVRM en het Sopropé-arrest (HvJ EG, 18 december 2008, nr. C-349/07, LJN BG9363, hierna: Sopropé-arrest) van belang bij de beantwoording van de in geschil zijnde vragen?
Heeft belanghebbende recht op een vergoeding van schade (met inbegrip van de zogeheten immateriële schade) als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb)?
Heeft belanghebbende recht op een integrale vergoeding van de kosten van bezwaar en de proceskosten in verband met de procedure bij de Rechtbank en bij het Hof?
De berekening van de heffingsrente als zodanig is tussen partijen niet in geschil; vaststaat dat indien de naheffingsaanslag wordt verminderd, de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig dient te worden verminderd.
Belanghebbende is van mening dat de naheffingsaanslag niet terecht en/of niet tot het juiste bedrag is opgelegd en dat de hierboven weergegeven subvragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.