Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen
4.Gronden
V-N 2012/51.22). Weliswaar is in onderhavige periode waarover is nageheven naast de door de Rechtbank vermelde Zesde Richtlijn ook de richtlijn 2006/112/EG van de raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1) (hierna: BTW-richtlijn) van toepassing en zijn, zoals door de Inspecteur aangevoerd, door het Hof van Justitie te Luxemburg arresten van latere datum gewezen, maar deze arresten en de BTW-richtlijn hebben geen verandering gebracht in de door de Rechtbank gehanteerde juridische uitgangspunten. Voor het onderhavige geval wijst het Hof erop dat in het bijzonder het in de uitspraak van de Rechtbank onder 4.8 en 4.13 vermelde uitgangspunt, dat de vraag of belanghebbende te goeder trouw was ten tijde van en ter zake van intra-unie leveringen alleen van belang is en alleen aan de orde kan komen wanneer de Inspecteur stelt, en bij betwisting aannemelijk maakt, dat belanghebbende bij de intra-unie leveringen bij belastingfraude betrokken is geraakt, onverminderd geldt.
5.Beslissing
- bevestigtde uitspraak van de Rechtbank;
- bepaaltdat van de Staat ter zake van het door de Inspecteur ingestelde hoger beroep door tussenkomst van de griffier een griffierecht wordt geheven van € 478; en
- veroordeeltde Inspecteur in de kosten van het geding voor de behandeling bij het Hof aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 944.