ECLI:NL:HR:1999:AA2719

Hoge Raad

Datum uitspraak
24 maart 1999
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
34295
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • A. Stoffer
  • J. Zuurmond
  • A. Pos
  • M. Monné
  • C. Kop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen naheffingsaanslag loonbelasting en bewijsaanbod

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 maart 1998, die betrekking heeft op een naheffingsaanslag in de loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989. De naheffingsaanslag bedraagt f 222.349,-- en is opgelegd zonder verhoging. Na bezwaar tegen deze aanslag heeft de Inspecteur de aanslag gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Hof. Het Hof heeft de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, wat leidde tot het cassatieberoep van belanghebbende.

Tijdens de cassatieprocedure heeft de Staatssecretaris van Financiën het cassatieberoep bestreden. Belanghebbende had in het Hof een aanbod tot getuigenbewijs gedaan, maar het Hof heeft dit aanbod gepasseerd. Het Hof oordeelde dat het aanbod onvoldoende gespecificeerd was, omdat er geen opgave was van de personen die als getuigen zouden kunnen worden gehoord. Belanghebbende betoogde dat het aanbod manifest was, maar het Hof vond geen steun in de uitspraak of de processtukken voor dit betoog.

De Hoge Raad heeft de middelen van belanghebbende beoordeeld. Het eerste middel, dat betoogde dat de eis tot specificatie van getuigen niet in het recht is verankerd, werd gegrond bevonden, maar leidde niet tot cassatie. Het Hof had terecht geoordeeld dat het aanbod tot getuigenbewijs onvoldoende was gespecificeerd. Het tweede middel werd verworpen zonder nadere motivering, omdat het geen rechtsvragen opwierp die relevant zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

De Hoge Raad heeft uiteindelijk het beroep verworpen en geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de proceskosten. Dit arrest is op 24 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer en de raadsheren Zuurmond, Pos, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en is op die datum in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 13 maart 1998 betreffende na te melden hem opgelegde naheffingsaanslag in de loonbelasting.
1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof Aan belanghebbende is over het tijdvak 1 januari 1989 tot en met 31 december 1989 een naheffingsaanslag in de loonbelasting opgelegd ten bedrage van f 222.349,--, zonder verhoging, welke aanslag, na daartegen gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd. Belanghebbende is van de uitspraak van de Inspecteur in beroep gekomen bij het Hof. Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De Staatssecretaris van Financiën heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
3. Beoordeling van de middelen 3.1. Het Hof heeft een - door belanghebbende kennelijk ter zitting gedaan - aanbod tot getuigenbewijs gepasseerd, onder meer omdat een opgave van de personen die een verklaring zouden kunnen afleggen aan het aanbod ontbrak. Voorzover in middel I wordt betoogd dat de eis dat belanghebbende bij zijn bewijsaanbod had moeten specificeren welke personen als getuigen zouden moeten worden gehoord in zijn algemeenheid geen steun vindt in het recht, is het gegrond (vergelijk Hoge Raad 6 juli 1994, nr. 29628, BNB 1994/258). Dit kan echter niet tot cassatie leiden. 's Hofs oordeel dat het aangeboden getuigenbewijs onvoldoende gespecificeerd is, berust tevens op de overweging dat een opgave van de concrete feiten of omstandigheden die bewezen zullen worden, ontbreekt. Belanghebbendes betoog in cassatie dat "manifest" was dat hij bewijs wilde leveren omtrent het tegendeel van de stelling van de Inspecteur dat hij exploitant en/of gelegenheidsgever was van het casino waarover het gaat, vindt geen steun in de uitspraak van het Hof of de stukken van het geding. Ook voor het overige blijkt daaruit niet dat belanghebbende heeft aangegeven op welke feiten of omstandigheden zijn aanbod tot getuigenbewijs betrekking had. Op deze grond heeft het Hof het aanbod als onvoldoende gespecificeerd kunnen passeren. 3.2. Middel II kan evenmin tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 101a van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikke- ling.
4. Proceskosten De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belasting- zaken.
5. Beslissing De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is op 24 maart 1999 vastgesteld door de vice-president Stoffer als voorzitter, en de raadsheren Zuurmond, Pos, Monné en Kop, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Bolle, en op die datum in het openbaar uitgesproken.