In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De veroordeelde, geboren in 1966, was eerder veroordeeld voor oplichting en valsheid in geschrift, waarbij hij op grote schaal time-share-eigenaren had opgelicht. De rechtbank had het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op EUR 452.683,00 en de veroordeelde verplicht tot betaling aan de Staat. De veroordeelde ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van de eerdere uitspraak vroeg. Het hof heeft echter besloten de uitspraak van de rechtbank te vernietigen, omdat het zich niet kon verenigen met de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde in de periode van 23 augustus 2002 tot en met 20 november 2007 verschillende bankrekeningen had waarop in totaal EUR 548.088,29 was gestort, afkomstig van benadeelden uit verschillende groepen.
Het hof heeft geoordeeld dat de stortingen van de derde groep benadeelden ook als wederrechtelijk verkregen voordeel moeten worden aangemerkt, ondanks het verweer van de verdediging dat deze groep niet bij de voordeelsberekening betrokken kon worden. Het hof heeft de vordering van de benadeelde derde, Van Vliet, in mindering gebracht op het geschatte voordeel, wat leidde tot een definitieve schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op EUR 452.683,00. De veroordeelde is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.