ECLI:NL:GHSHE:2013:3389

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 juli 2013
Publicatiedatum
24 juli 2013
Zaaknummer
12-00793
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een verzoek om uitstel van betaling in belastingzaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 juli 2013 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ontvankelijkheid van een verzoek om uitstel van betaling door de heer [belanghebbende] met betrekking tot een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2005. De heer [belanghebbende] had op 20 februari 2009 een brief gestuurd naar de Inspecteur van de Belastingdienst waarin hij verzocht om uitstel van betaling van de aanslag, zonder dat hij de aanslag zelf ter discussie stelde. De Inspecteur heeft deze brief niet als bezwaarschrift aangemerkt, wat leidde tot een niet-ontvankelijk verklaring door de Rechtbank Breda op 31 oktober 2012. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 mei 2013 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat zijn verzoek om uitstel van betaling wel degelijk als bezwaarschrift moest worden beschouwd, terwijl de Inspecteur van mening was dat dit niet het geval was. Het Hof oordeelde dat de inhoud van de brief van 20 februari 2009 niet voldoende was om deze als bezwaarschrift aan te merken, aangezien er geen duidelijke bezwaren tegen de aanslag in stonden. Het Hof concludeerde dat belanghebbende pas bij het beroepschrift op 10 oktober 2011 zijn bezwaren schriftelijk had ingediend, wat te laat was.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. Tevens werd er geen aanleiding gezien om het griffierecht te vergoeden of om de Inspecteur te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00793
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer [belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 31 oktober 2012, nummer AWB, 11/5140, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de Inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant,
hierna: de Inspecteur,
betreffende na te melden beschikking heffingsrente.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2005 met dagtekening 30 december 2008 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Tevens is bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht ten bedrage van € 5.456.
1.2.
In een brief van 6 oktober 2011, door de Rechtbank ontvangen op 10 oktober 2011, komt belanghebbende in beroep betreffende de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41. De Rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 115. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Op grond van artikel 8:58 van de Algemene wet bestuursrecht heeft belanghebbende vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij
1.5.
De zitting heeft plaatsgehad op 15 mei 2013 te
‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord belanghebbende en zijn gemachtigde, de heer [B], belastingadviseur te [C], vergezeld van [D], alsmede, namens de Inspecteur, de heren [E], [F] en [G].
1.6.
De Inspecteur heeft te dezer zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan het Hof en aan de wederpartij.
1.7.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het Hof komen vast te staan.
2.1.
Tot de stukken van het geding behoort een op 20 februari 2009 gedagtekende brief van belanghebbende, gericht aan de Inspecteur. In deze brief is, voor zover van belang, het volgende vermeld:.
“(…)
Betreft: verzoek uitstel betaling definitieve aanslag IB/PVV 2005 in verband met voorlopige carry-backbeschikking gezien het negatieve inkomen IB/PVV 2006.
(…)
Namens en in opdracht van bovengenoemde cliënt verzoeken wij u om uitstel van betaling te verlenen voor de aanslag IB/PVV 2005 in verband met de carry back IB 2006 met 2005. Uiteraard is dit nog afhankelijk van de geruisloze terugkeer en/of ingroeiregeling zoals bij u bekend.
Mocht u nog vragen hebben over bovenstaande, dan verneem ik dat graag.
Gelieve ons uitstel van betaling verlenen voor het gehele bedrag van € 44.084,-- tot u op ons verzoek heeft beslist. (…)”.
2.2.
De Inspecteur heeft deze brief niet aangemerkt als een bezwaarschrift gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2005 en heeft derhalve geen uitspraak op bezwaar gedaan.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
Dient de brief van 20 februari 2009 te worden aangemerkt als een (tijdig) bezwaarschrift gericht tegen de onderhavige aanslag?
Dient het bedrag van de in rekening gebrachte heffingsrente te worden verminderd vanwege schending van het zorgvuldigheidsbeginsel?
Belanghebbende is van mening dat deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord. De Inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Partijen hebben hieraan ter zitting het volgende toegevoegd:
Belanghebbende:
In 2006 is besloten om geruisloos terug te keren uit de BV, omdat wij voor 2006 een behoorlijke winst verwachtten. In 2007 is door belanghebbende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2006 gedaan. Bij die aangifte waren jaarrekeningen gevoegd, waaruit winst blijkt.
De heren [M] en [N] hebben ieder uitstel van betaling gevraagd. De Belastingdienst stuurt een bevestiging terug dat uitstel van betaling is verleend met de vermelding dat een besluit zal volgen. Dat besluit kan alleen maar worden genomen als bezwaar is gemaakt.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het hoger beroep, vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en ontvankelijkverklaring in bezwaar. De Inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het hoger beroep.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
Voor de vraag of een geschrift als bezwaarschrift moet worden aangemerkt is de inhoud daarvan beslissend. Voldoende is dat uit het geschrift volgt dat de belastingplichtige zich niet kan verenigen met de aanslag. Uit de bewoordingen van de onder 2.1 vermelde brief kan naar het oordeel van het Hof niet worden afgeleid dat belanghebbende het oneens is met de onderhavige aanslag. In het bijzonder is in de passage waarin belanghebbende verwijst naar de geruisloze terugkeer en/of de ingroeiregeling geen bezwaar te lezen tegen de hoogte van het bij de aanslag vastgestelde belastbare inkomen. De brief vormt naar haar bewoordingen een verzoek om uitstel van betaling van de onderhavige aanslag, omdat bij belanghebbende de verwachting bestond dat verliezen uit 2006 met de onderhavige aanslag zouden kunnen worden verrekend en de passage met betrekking tot de“geruisloze terugkeer en/of ingroeiregeling zoals bij u bekend” ziet onmiskenbaar op de in de voorafgaande zin vermelde “Carry back IB 2006”.
Voor zover belanghebbende stelt dat, vanwege het naar zijn mening op 20 februari 2009 nog lopende onderzoek naar geruisloze terugkeer per 1 december 2006 en/of de ingroeiregeling, elk na de dagtekening van de aanslag ingediend geschrift, ongeacht de bewoordingen daarvan, is aan te merken als een bezwaarschrift, verwerpt het Hof die stelling van belanghebbende. De stelling vindt geen steun in enige rechtsregel of beginsel van behoorlijk bestuur.
De Inspecteur heeft de brief van 20 februari 2009 derhalve terecht niet aangemerkt als een bezwaarschrift tegen de onderhavige aanslag.
4.2.
Belanghebbende heeft eerst bij het op 10 oktober 2011 bij de Rechtbank ingekomen beroepschrift zijn bezwaren tegen de onderhavige aanslag schriftelijk tot uitdrukking gebracht, welk bezwaarschrift door de Rechtbank had moeten worden doorgezonden naar de Inspecteur. Ter zitting van de Rechtbank hebben beide partijen verklaard dat dit bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en dat het beroepschrift niet naar de Inspecteur ter behandeling als bezwaarschrift teruggewezen moet worden. Het Hof sluit zich bij dit eensluidend standpunt van partijen aan.
Slotsom
4.3.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd. De tweede in geschil zijnde vraag behoeft geen beantwoording meer.
Ten aanzien van het griffierecht
4.4.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door hem betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.5.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaarthet hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigtde uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 23 juli 2013 door J. Swinkels, voorzitter, W.E.M. van Nispen tot Sevenaer en T.A. Gladpootjes, in tegenwoordigheid van A.A. van Wendel de Joode, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Deze uitspraak is ondertekend door de griffier, alsmede door W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, aangezien de voorzitter is verhinderd deze te ondertekenen.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.