ECLI:NL:GHSHE:2013:3027

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juli 2013
Publicatiedatum
12 juli 2013
Zaaknummer
12-00545
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Leges voor aanvraag reguliere bouwvergunning en toepassing van Wet milieubeheer

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda, waarin de leges voor een bouwvergunning zijn vastgesteld. De Heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout had aan belanghebbende een bedrag van € 21.578,98 aan gemeentelijke leges in rekening gebracht voor de aanvraag van een reguliere bouwvergunning. Belanghebbende betwistte de hoogte van de leges en stelde dat de aanvraag niet in behandeling had mogen worden genomen vanwege het ontbreken van een milieu-effectrapport. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna belanghebbende hoger beroep instelde bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Tijdens de zitting op 23 mei 2013 werd het standpunt van belanghebbende toegelicht door zijn advocaat, terwijl de Heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een ambtenaar. Het Hof oordeelde dat de aanvraag voor de bouwvergunning wel degelijk in behandeling kon worden genomen, ondanks het ontbreken van een milieu-effectrapport, omdat artikel 7.28 van de Wet milieubeheer niet van toepassing was op reguliere bouwvergunningen. Het Hof concludeerde dat de leges, die met 60% waren verminderd, niet disproportioneel waren en dat de Heffingsambtenaar niet verplicht was de hardheidsclausule toe te passen.

Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De beslissing werd op 12 juli 2013 genomen en is ter openbare zitting uitgesproken. Beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 12/00545
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende],
gevestigd te [woonplaats],
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Breda (hierna: de Rechtbank) van 2 augustus 2012, nummer AWB 12/240 in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Oosterhout,
hierna: de Heffingsambtenaar,
inzake de hierna te vermelden schriftelijke kennisgeving betreffende gemeentelijke leges.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Bij schriftelijke kennisgeving van 17 december 2010 heeft de Heffingsambtenaar aan belanghebbende een bedrag van € 21.578,98 aan gemeentelijke leges in rekening gebracht voor het in behandeling nemen van een aanvraag bouwvergunning. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar de legesnota gehandhaafd.
1.2.
Belanghebbende is van deze uitspraak in beroep gekomen bij de Rechtbank. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van de Rechtbank van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.3.
Tegen deze uitspraak heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 466. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De zitting heeft plaatsgehad op 23 mei 2013 te ‘s‑Hertogenbosch. Aldaar zijn toen verschenen en gehoord de heer [A], advocaat te [B], als gemachtigde van belanghebbende, vergezeld van de heer [C], alsmede, namens de Heffingsambtenaar, de heer [D].
1.5.
Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
1.6.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat in afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende heeft op 30 september 2010 een reguliere bouwaanvraag ingediend voor het geheel vernieuwen van zeugenstallen op het perceel [a straat] 28 te [E]. De aanneemsom of kostenraming bedraagt volgens de aanvraag € 3.800.000.
2.2.
Bij brief van 6 oktober 2010 is de ontvangst van deze reguliere bouwaanvraag bevestigd. Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de gemeente belanghebbende bericht dat de aanvraag niet volledig was en haar een termijn van vier weken gegeven om de aanvraag te completeren. In deze brief is ook vermeld dat als daaraan niet wordt voldaan, de aanvraag op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) niet verder in behandeling zal worden genomen. Voorts is aangegeven dat op grond van artikel 8:5 van de Wet milieubeheer een gecoördineerde behandeling dient plaats te vinden en dat de bouwvergunning niet eerder verleend kan worden dan nadat de milieuvergunning is verleend. De beslissing op de aanvraag voor de bouwvergunning wordt om die reden aangehouden op grond van artikel 52 van de Woningwet.
2.3.
Bij brief van 24 november 2010 heeft de gemeente belanghebbende het volgende bericht:
“Bij brief van 21 oktober 2010 bent u in de gelegenheid gesteld binnen vier weken aanvullende gegevens in te dienen. Er zijn naar aanleiding van deze brief gegevens ontvangen echter zijn niet alle gegevens overlegd. Uw bouwaanvraag, (…), nemen wij daarom wegens onvolledigheid conform college besluit dd. 23 november 2010 niet verder in behandeling (artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). (…)
Op het moment van indiening van een aanvraag bent u leges verschuldigd. Voor het buiten behandeling stellen van de bouwaanvraag wordt er 40% van de leges in rekening gebracht met inachtneming van een minimum bedrag van € 166,90. Het leges bedrag dat u verschuldigd ben is vastgesteld op € 21.578,98. De factuur hiervoor zal spoedig worden toegezonden.”
2.4.
Met dagtekening 17 december 2010 heeft de Heffingsambtenaar voornoemde leges in rekening gebracht.

3.Geschil, alsmede standpunten en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de volgende vragen:
I. Mocht de gemeente de aanvraag voor een bouwvergunning in behandeling nemen ondanks het ontbreken van een milieueffectrapport?
II. Is de omvang van de geheven leges disproportioneel gelet op de verrichte inspanning door de gemeente?
III. Had de gemeente de hardheidsclausule moeten toepassen?
Belanghebbende is van mening dat de eerste vraag ontkennend en de overige vragen bevestigend beantwoord moeten worden. De Heffingsambtenaar is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
3.2.
Partijen doen hun standpunten in hoger beroep steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Voor hetgeen hieraan ter zitting is toegevoegd, wordt verwezen naar het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak van de Heffingsambtenaar en van de legesnota. De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
4.1.
De Legesverordening Oosterhout 2010 bepaalt, voor zover van belang, het volgende:

Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam “leges” worden rechten geheven ter zake van het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten, genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel.
Artikel 3 Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend.
(…)
Artikel 5 Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
(…)
Artikel 6 Wijze van heffing
De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt.”
4.2.
In de bij de Legesverordeining Oosterhout 2010 behorende Tarieventabel worden in Hoofdstuk IV Bouwvergunning c.a., de leges ter zake van het in behandeling nemen van aanvragen tot beoordeling van een reguliere bouwvergunning uiteengezet. Het tarief is afhankelijk van de omvang van de bouwkosten.
Op grond van onderdeel 4.8.3 van de Tarieventabel wordt ambtshalve een deel (60%) van de leges verrekend c.q. terugbetaald indien de gemeente een bouwvergunning weigert.
4.3.
Het Hof is van oordeel dat – gelet op de inhoud van de brief van 21 oktober 2010 - sprake is van het in behandeling nemen van de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning. Daaraan doet niet af dat in voormelde brief wordt aangegeven dat de aanvraag niet verder in behandeling zal worden genomen indien de gevraagde nadere gegevens niet worden verstrekt (vgl. Hoge Raad 23 maart 2007, nr. 40 664, LJN BA1262, BNB 2007/169* en Hoge Raad 21 december 2007, nr. 41 303, LJN BC0652, BNB 2010/17*).
4.4.
Belanghebbende stelt echter dat de aanvraag nooit in behandeling had mogen worden genomen, omdat een kopie van de aanvraag voor een milieuvergunning en het vereiste milieu-effectrapport ontbreekt. Belanghebbende verwijst in dit kader naar artikel 40a van de Woningwet in verbinding met paragraaf 1.2.6, onder a, van het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning (hierna: het Biab). Tevens verwijst belanghebbende naar artikel 7.28 van de Wet milieubeheer op grond waarvan een aanvraag voor een milieuvergunning buiten behandeling wordt gelaten indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd.
4.5.
Voor de aanvraag van een milieuvergunning geldt – zoals belanghebbende terecht stelt – dat een aanvraag buiten behandeling wordt gelaten indien bij het indienen van de aanvraag geen milieu-effectrapport is overgelegd. Het bestuursorgaan heeft in een dergelijk geval geen discretionaire bevoegdheid en is gehouden een dergelijke aanvraag buiten behandeling te laten. Artikel 4:5 van de Awb is in een dergelijke situatie niet van toepassing (zie Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State 9 juli 2003, nr. 200300898/1, LJN AH9498).
4.6.
In de onderhavige zaak gaat het om de aanvraag van een reguliere bouwvergunning. Artikel 7:28 van de Wet milieubeheer is hierop niet van toepassing. Daarentegen geldt wel artikel 4:5 van de Awb en het bestuursorgaan heeft belanghebbende dan ook de gelegenheid geboden om nadere stukken die nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag in te dienen.
4.7.
Het feit dat op grond van paragraaf 1.2.6, onder a, van het Biab is voorgeschreven dat een afschrift van de vergunning dan wel een bewijs van de aanvraag van een vergunning krachtens artikel 8.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet worden overgelegd, betekent niet dat de bepalingen van de Wet milieubeheer van toepassing zijn op de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning. Ook het gegeven dat ingevolge artikel 52 van de Woningwet het college van burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag voor een bouwvergunning aanhouden tot de beslissing voor een milieuvergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer is afgegeven, betekent niet dat de aanvraag voor een reguliere bouwvergunning niet in behandeling mag worden genomen.
Het Hof verwerpt voorts belanghebbendes standpunt dat artikel 8.5 van de Wet milieubeheer meebrengt dat het niet is toegestaan de aanvraag voor een bouwvergunning in te dienen zonder het voorafgaand of tegelijkertijd indienen van een aanvraag om een milieuvergunning. Van het van rechtswege buiten behandeling laten van de aanvraag voor een bouwvergunning is dan ook geen sprake.
4.8.
Gelet op het voorgaande is het Hof van oordeel dat het college van burgemeester en wethouders bevoegd was de aanvraag van belanghebbende voor een reguliere bouwvergunning in behandeling te nemen.
4.9.
Belanghebbende heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat de heffing van € 21.578,98 disproportioneel is, gelet op de door het bestuursorgaan verrichte werkzaamheden. Uit de wetsgeschiedenis van de wettelijke regeling inzake de heffing van leges door gemeenten, blijkt dat de wetgever geen rechtstreeks verband tussen de hoogte van de leges en de omvang van de ter zake van gemeentewege verstrekte diensten heeft geëist (zie Hoge Raad 18 september 1991, nr. 27 457, LJN BH8250, BNB 1991/351).
Voorts heeft te gelden dat – zoals de Rechtbank terecht heeft overwogen – de leges voor het in behandeling nemen van de onderhavige aanvraag in beginsel € 54.878,96 zouden bedragen. De Heffingsambtenaar heeft echter met analoge toepassing van onderdeel 4.8.3 van de Tarieventabel de leges verminderd met 60%. Het Hof is dan ook van oordeel dat geen sprake is van een disproportionele heffing.
4.10.
Belanghebbende stelt ten slotte dat de Heffingsambtenaar ten onrechte de hardheidsclausule niet heeft toegepast. Toepassing van de hardheidsclausule is een discretionaire bevoegdheid van de Heffingsambtenaar. Dergelijke beslissingen kunnen niet worden getoetst door de belastingrechter.
Slotsom
4.11.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is en dat de uitspraak van de Rechtbank dient te worden bevestigd.
Ten aanzien van het griffierecht
4.12.
Het Hof is van oordeel dat er geen redenen aanwezig zijn om te gelasten dat de Staat aan belanghebbende het door haar betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk vergoedt.
Ten aanzien van de proceskosten
4.13.
Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

5.Beslissing

Het Hof
  • verklaart het hoger beroep ongegrond, en
  • bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Aldus gedaan op 12 juli 2013 door T.A. Gladpootjes, voorzitter, J.W.J. Huige en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.