ECLI:NL:GHSHE:2010:BP9740

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
26 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/00253
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake aanslag inkomstenbelasting en proceskostenvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de Rechtbank Arnhem betreffende een aanslag in de inkomstenbelasting voor het jaar 2003. De belanghebbende, de heer X, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die door de Inspecteur was gehandhaafd. De Rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarna de belanghebbende in cassatie ging bij de Hoge Raad. De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

Tijdens de behandeling in het Gerechtshof kwamen partijen tot overeenstemming. De Inspecteur gaf aan dat hij geheel tegemoet was gekomen aan de bezwaren van de belanghebbende, wat resulteerde in een definitieve aanslag die overeenkwam met de door de belanghebbende ingediende aangifte. Het Hof verklaarde het hoger beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en handhaafde de aanslag zoals deze luidde na een ambtshalve vermindering.

Daarnaast werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 2.158, en diende hij het griffierecht van € 144 te vergoeden. De uitspraak werd op 26 november 2010 gedaan door de drie rechters in tegenwoordigheid van de griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Sector belastingrecht
Tweede meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 10/00253
Uitspraak op het hoger beroep van
de heer X, wonende te Y,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de Rechtbank Arnhem (hierna: de Rechtbank) van 22 oktober 2007, nummer 06/5332, in het geding tussen
belanghebbende
en
de voorzitter van het managementteam van het onderdeel Belastingdienst/Randmeren van de rijksbelastingdienst,
hierna: de Inspecteur,
betreffende de na te noemen aanslag.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Aan belanghebbende is voor het jaar 2003 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.426 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 15.571.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de Inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 4 september 2006 de aanslag gehandhaafd.
De Rechtbank heeft bij uitspraak van 22 oktober 2007 het beroep ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft tegen laatstgenoemde uitspraak hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Arnhem, welk hof bij uitspraak van 21 april 2009, nummer 07/00562, de uitspraak van de Rechtbank heeft bevestigd.
1.4. Belanghebbende heeft op 7 juli 2009 beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem.
Bij arrest van 9 april 2010, nummer 09/0177, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie gegrond verklaard, de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem vernietigd en het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch (hierna: het Hof) verwezen ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van het arrest.
1.5. Met toestemming van partijen heeft het Hof bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft. Het Hof heeft vervolgens het onderzoek gesloten.
2. Gronden
2.1. De Inspecteur heeft bij brief van vrijdag 20 mei 2010, (naar het Hof aanneemt vrijdag 20 augustus 2010), ter griffie ingekomen op 26 augustus daaropvolgend, het Hof bericht
"dat ik na ampel beraad met gemachtigde ben overeengekomen om belanghebbende geheel aan zijn bezwaren tegemoet te komen. (...) Gemachtigde en ik zijn het eens geworden over de hoogte van de proceskosten die de Belastingdienst is verschuldigd: Volgens het besluit proceskosten bestuursrecht is dat € 2158; (...).".
2.2. Belanghebbende heeft bij brief van 16 september 2010 het Hof - voor zover hier van belang - als volgt bericht:
"Zoals de heer A schrijft is hij alsnog geheel tegemoet gekomen aan onze bezwaren, de definitieve aanslag IB 2003 is intussen geheel conform de ooit door ons opgestelde en ingediende aangifte IB opgelegd. M.a.w. het door ons vastgestelde (TBS) verlies o.g.v. artikel 3.92 Wet IB ter grootte van € 202.774 (...) is (uiteindelijk) geheel gevolgd door de inspecteur.
Wij verzoeken het Hof de inspecteur te veroordelen in de proceskosten ter grootte van € 2.158 (...)".
Bij ambtshalve verleende vermindering van 8 september 2010 heeft de Inspecteur het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op -/- € 185.348 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen gehandhaafd op € 15.571.
Ten aanzien van het griffierecht
Nu de uitspraak van de Rechtbank wordt vernietigd, dient de Inspecteur aan belanghebbende het door hem ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem betaalde griffierecht ten bedrage van € 38 respectievelijk € 106 te vergoeden.
3. Beslissing
Het Hof
- verklaart het hoger beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart het tegen de uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- handhaaft de aanslag zoals deze luidt na de ambtshalve verleende vermindering van 8 september 2010;
- gelast dat de Inspecteur aan belanghebbende het door deze ter zake van de behandeling van het beroep bij de Rechtbank en het hoger beroep bij het Gerechtshof te Arnhem betaalde griffierecht ten bedrage van in totaal € 144 vergoedt; en
- veroordeelt de Inspecteur in de kosten van het geding bij de Rechtbank en het Gerechtshof te Arnhem aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 2.158.
Aldus gedaan op 26 november 2010 door P.J.M. Bongaarts, voorzitter, J. Swinkels en W.E.M. van Nispen tot Sevenaer, in tegenwoordigheid van Th.A.J. Kock, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Aangetekend in afschrift aan partijen verzonden
op: 26 november 2010
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie worden ingesteld bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH
's-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
1. Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in
cassatie is gericht.
d. de gronden van het beroep in cassatie
Tenzij de Hoge Raad anders bepaalt, zal het gerechtshof deze mondelinge uitspraak vervangen door een schriftelijke. In dat geval krijgt de indiener de gelegenheid de gronden van het beroep in cassatie alsnog aan te voeren of aan te vullen.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep ontvangt de indiener een nota griffierecht van de Hoge Raad.
In het beroepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.