ECLI:NL:GHSGR:2011:BU8279

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.085.573-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijsopdracht en vermoeden van verplaatsing van woonstede op basis van uitschrijving en inschrijving GBA

In deze zaak heeft Stichting Woonbron in hoger beroep beroep gedaan tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin werd geoordeeld dat Woonbron niet voldoende bewijs had geleverd dat de geïntimeerde, [geïntimeerde], de door hem gehuurde woning aan de [adres] te Rotterdam niet zelf bewoont. Woonbron stelde dat [geïntimeerde] de woning aan een derde ter beschikking had gesteld en dat hij zich per 7 augustus 2009 had laten uitschrijven uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) naar een adres in België. De rechtbank had Woonbron toegelaten tot bewijsvoering, maar het hof oordeelde dat het wettelijk vermoeden bestond dat [geïntimeerde] zijn woonstede had verplaatst naar België, op basis van zijn uitschrijving in de GBA en de inschrijving van een derde op het adres van de woning.

Het hof heeft de grieven van Woonbron gegrond verklaard en de beslissing van de rechtbank vernietigd. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] in de gelegenheid moest worden gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het vermoeden dat hij de woning niet zelf bewoont. Het hof heeft de zaak terugverwezen naar de rechtbank Rotterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij [geïntimeerde] in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in huurgeschillen en de rol van de GBA in het vaststellen van woonadressen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.085.573/01
Zaaknummer rechtbank : 1114395 CVEXPL 10-27169
arrest d.d. 20 december 2011
inzake
Stichting Woonbron,
gevestigd te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: Woonbron,
advocaat: mr. T.A. Vermeulen te Rotterdam,
tegen
[Naam],
wonende te Rotterdam,
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. J. Verbeeke te Rotterdam.
Het geding
Bij exploot van 18 januari 2011 is Woonbron in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, lokatie Rotterdam (hierna: de kantonrechter) tussen partijen gewezen vonnis van 22 oktober 2010, aangevuld op 14 januari 2011. Bij memorie van grieven heeft Woonbron twee grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord met een productie heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
Vervolgens hebben partijen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter in het vonnis van 22 oktober 2010 vastgestelde feiten zijn niet in geschil. Ook het hof zal daar van uitgaan.
2. Het gaat in deze procedure om het volgende.
Woonbron heeft, kort gezegd, in eerste aanleg gevorderd om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de huurovereenkomst tussen partijen te ontbinden en [geïntimeerde] te veroordelen tot ontruiming van de door hem gehuurde woning aan de [adres] te Rotterdam (hierna: de woning), met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Woonbron legt aan haar vordering ten grondslag dat [geïntimeerde] de woning aan niet zelf bewoont en/of in strijd met een contractueel verbod ter beschikking heeft gesteld aan een derde. Daarbij heeft Woonbron zich beroepen op het feit dat [geïntimeerde] zich per 7 augustus 2009 in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) heeft laten overschrijven naar het adres […] te […] (België) en dat [een derde] zich met ingang van dezelfde datum heeft ingeschreven op het adres van de woning.
3. [geïntimeerde] heeft onder meer betwist dat hij de woning heeft verlaten. Hij heeft aangevoerd dat hij in de woning woont. Zijn echtgenote woont in België, omdat zij en hun baby daar een vergoeding krijgen voor medische kosten. [geïntimeerde] heeft tevens aangevoerd dat een vriend bij hem in de woning verblijft.
4. Bij het bestreden tussenvonnis, waarvan tussentijds hoger beroep is toegelaten, heeft de kantonrechter (onder meer en voor zover relevant in deze procedure) Woonbron toegelaten te bewijzen dat [geïntimeerde] de woning niet zelf bewoont.
5. Met beide grieven komt Woonbron op tegen de door de kantonrechter gegeven bewijsopdracht en de daaraan ten grondslag liggende overweging. Woonbron voert in hoger beroep aan dat - met name op basis van de informatie uit de GBA - (voorshands) aangenomen had moeten worden dat [geïntimeerde] zijn woning heeft verlaten. Nu [geïntimeerde] niet heeft aangeboden om daarvan tegenbewijs te leveren had, zo betoogt Woonbron, de vordering direct moeten worden toegewezen. Subsidiair stelt Woonbron zich op het standpunt dat [geïntimeerde] moet worden toegelaten om te bewijzen dat hij de woning is blijven bewonen.
6. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep gesteld dat hij zijn woonstede nimmer heeft verplaatst naar België. Hij heeft verplichtingen in Nederland, waaronder een fulltime baan, en bezocht zijn vrouw in België slechts in het weekeinde. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] bewijs aangeboden van zijn stelling dat hij in de woning woonachtig is en steeds is geweest.
7. Naar het oordeel van het hof slagen de grieven.
7.1 Woonbron beroept zich op het rechtsgevolg van de door haar gestelde tekortkoming, namelijk dat [geïntimeerde] niet langer zou wonen in de woning. Op grond van artikel 150 Rv rust op haar de bewijslast van deze stelling. Echter, naar het oordeel van het hof is voorshands aannemelijk dat [geïntimeerde] de woning heeft verlaten.
7.2 Daarbij is van belang dat [geïntimeerde] zich per 7 augustus 2009 in de GBA heeft laten overschrijven naar het adres […] te […] (België), zodat uit artikel 1:11, tweede lid BW voortvloeit dat hij wordt vermoed zijn woonstede te hebben verplaatst. [geïntimeerde] heeft immers niet, althans onvoldoende gemotiveerd, betwist dat deze uitschrijving het gevolg is geweest van zijn kennisgeving aan de respectieve gemeentebesturen. De stelling van [geïntimeerde] dat Woonbron op de hoogte was van de noodzaak van [geïntimeerde] om zich (om aanspraak te kunnen maken op vergoeding van medische kosten) tijdelijk in België in te schrijven, is onvoldoende om aan de overschrijving geen betekenis toe te kennen, te meer nu uit de brief van Woonbron van 21 januari 2010 (ingediend voor de comparitie in eerste aanleg) lijkt te volgen dat Woonbron en [geïntimeerde] op 21 augustus 2009 zouden hebben afgesproken dat [geïntimeerde] zich binnen drie maanden weer zou laten inschrijven op het adres van de woning, maar dat daarvan in januari 2010 (nog steeds) geen sprake was.
7.3 Voormeld wettelijk vermoeden dat [geïntimeerde] zijn woonstede zou hebben verplaatst naar België wordt versterkt doordat het door [geïntimeerde] opgegeven adres in België het adres is waar, naar hij zelf stelt, zijn vrouw en kind verblijven, althans hebben verbleven. Gebruikelijk is dat echtelieden met elkaar en hun kinderen in gezinsverband bijeen wonen, zodat eens te meer aannemelijk is dat [geïntimeerde] wegens het verblijf van zijn vrouw en kind in België zijn woning in Rotterdam heeft verruild voor de verblijfplaats van zijn vrouw en kind aldaar.
7.4 Ten slotte wordt voormeld wettelijk vermoeden nog versterkt doordat [een derde] zich met ingang van dezelfde datum heeft ingeschreven op het adres van de woning. Het verblijf van een derde in de woning versterkt het vermoeden dat [geïntimeerde] de woning feitelijk heeft verlaten. Dat [geïntimeerde] bij Woonbron opgave heeft gedaan van inwoning en dat Woonbron op basis daarvan op 5 augustus 2009 een verhuurdersverklaring heeft afgegeven, doet daar niet aan af.
8. [geïntimeerde] heeft, in ieder geval in hoger beroep, aangeboden om te bewijzen dat hij in de woning is blijven wonen. Derhalve zal hij in de gelegenheid worden gesteld om tegenbewijs te leveren van het vermoeden dat hij de woning niet zelf bewoont. Het hof zal aldus beslissen.
9. Naar het hof begrijpt, is [geïntimeerde] (memorie van antwoord onder 15) van mening dat de zaak voor de bewijslevering zal moeten worden verwezen naar de kantonrechter. Het hof zal hem daarin volgen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, nu hij grotendeels in het ongelijk wordt gesteld.
Beslissing
Het hof:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam van 22 oktober 2010, aangevuld op 14 januari 2011, voor zover daarbij is beslist
"laat Woonbron toe te bewijzen dat [geïntimeerde] de door hem gehuurde woning aan de [adres] te Rotterdam niet zelf bewoont";
en in zoverre opnieuw rechtdoende
"laat [geïntimeerde] toe tot het leveren van tegenbewijs tegen het vermoeden dat hij de door hem gehuurde woning aan de [adres] te Rotterdam niet zelf bewoont"
- verwijst de zaak terug naar de rechtbank Rotterdam ter verdere behandeling en beslissing met inachtneming van dit arrest;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Woonbron tot op heden begroot op € 649,- aan verschotten en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.C. Schlingemann, E.M. Dousma-Valk en H.J.H. van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 december 2011 in aanwezigheid van de griffier.