ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7261

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.094.353-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over opheffing van conservatoir beslag in kinderopvangzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Stichting Seva Kinderopvang tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage, waarin de vorderingen van Seva Kinderopvang tot opheffing van een conservatoir beslag zijn afgewezen. Seva Kinderopvang, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J.F. Gonesh, heeft in hoger beroep acht grieven ingediend tegen het vonnis van 17 augustus 2011. De zaak draait om de vraag of het conservatoir beslag dat door Stichting Seva Sangh is gelegd, terecht is en of Seva Kinderopvang recht heeft op opheffing van dit beslag.

De achtergrond van de zaak betreft een conflict tussen de twee stichtingen, waarbij Seva Sangh een vordering van € 44.000,- op Seva Kinderopvang stelt, die voortvloeit uit het gebruik van een pand dat door Seva Sangh werd gehuurd. Seva Kinderopvang betwist dat zij het pand zonder toestemming heeft gebruikt en stelt dat zij pas per juli 2010 kinderopvangactiviteiten heeft verricht. Het hof oordeelt dat Seva Kinderopvang niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van Seva Sangh ondeugdelijk is. De grieven van Seva Kinderopvang worden dan ook verworpen.

Het hof bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelt Seva Kinderopvang in de proceskosten van het hoger beroep. De kosten worden begroot op € 649,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat. De kostenveroordeling wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit arrest is gewezen op 1 november 2011 door de rechters M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en E.M. Dousma-Valk.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.094.353/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 398631 / KG ZA 11-834
arrest d.d. 1 november 2011
inzake
Stichting SEVA KINDEROPVANG,
gevestigd te ‘s-Gravenhage,
appellante,
hierna te noemen: Seva Kinderopvang,
advocaat: mr. A.J.F. Gonesh te ‘s-Gravenhage,
Stichting SEVA SANGH,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Seva Sangh,
advocaat: mr. J.B. Maliepaard te Bleiswijk.
Het verloop van het geding
Bij exploot van 13 september 2011 is Seva Kinderopvang in hoger beroep gekomen van het vonnis in kort geding van 17 augustus 2011, welk vonnis de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage, sector civiel recht (hierna: de voorzieningenrechter), tussen partijen heeft gewezen. Bij (spoed)appeldagvaarding heeft Seva Kinderopvang acht grieven aangevoerd tegen dit vonnis. Vervolgens heeft zij een conclusie van eis genomen. Seva Sangh heeft daarna de grieven van Seva Kinderopvang bij memorie van antwoord bestreden.
Ten slotte is arrest gevraagd en zijn de stukken overgelegd.
De beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak om het volgende.
1.1. Seva Sangh organiseert en verzorgt sinds 2006 kinderopvang. [betrokkene] is als penningmeester en bestuurder actief betrokken geweest bij Seva Sangh.
1.2. Ter uitvoering van haar activiteiten huurde Seva Sangh sinds oktober 2008 een pand aan de [adres] te ’s-Gravenhage tegen een huur van € 11.000,- per maand.
1.3. In 2009 is onenigheid ontstaan tussen de bestuursleden van Seva Sangh. In november 2009 heeft Seva Sangh [betrokkene] zijn bevoegdheden ontnomen.
1.4. [betrokkene] heeft in oktober 2009 de stichting Seva Kinderopvang opgericht. Seva Kinderopvang heeft in december 2009 dan wel in januari 2010 de activiteiten van Seva Sangh overgenomen.
1.5. Per 1 april 2010 heeft Seva Kinderopvang met medewerking van de verhuurder de huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [adres] overgenomen. Bij deze indeplaatsstelling is afgesproken dat Seva Sangh een bedrag van € 33.000,- aan de verhuurder zal betalen ter zake van de huur over de maanden januari tot en met maart 2010.
1.6. Na daartoe verlof te hebben verkregen van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage heeft Seva Sangh op 24 juni 2011 conservatoir beslag gelegd ten laste van – onder meer – Seva Kinderopvang, dit tot verzekering van verhaal van een voorlopig op € 260.000,- begrote vordering, inclusief rente en kosten.
2.1. In eerste aanleg vorderde Seva Kinderopvang, kort samengevat, (i) opheffing van de op 24 juni 2011 ten laste van haar gelegde beslagen, (ii) een verbod aan Seva Sangh om opnieuw beslag te leggen onder haar en (iii) een gebod om bij een nieuw beslagrekest een afschrift van het in deze zaak te wijzen vonnis over te leggen, onder de bepaling dat Seva Kinderopvang in de gelegenheid zal worden gesteld om te worden gehoord op ieder nieuw verzoek van Seva Sangh tot het leggen van beslag onder Seva Kinderopvang, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom, (iv) veroordeling van Seva Kinderopvang in de proceskosten.
2.2. Bij het bestreden vonnis van 17 augustus 2011 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter achtte het bestaan van een vordering van € 44.000,- van Seva Sangh op Seva Kinderopvang voldoende aannemelijk en was van oordeel dat de rest van de vordering als summierlijk ondeugdelijk kon worden aangemerkt. De voorzieningenrechter zag daarom aanleiding om de vordering van Seva Sangh op Seva Kinderopvang waarvoor verlof is gegeven om beslag te leggen, voorlopig nader te begroten (op € 44.000,- te vermeerderen met 30% derhalve) op € 57.200,-. Nu Seva Sangh onweersproken had gesteld dat de gelegde beslagen voor minder dan dat bedrag doel hadden getroffen was er geen reden voor (gedeeltelijke) opheffing van de beslagen.
3. Ook in hoger beroep staat voorop dat ingevolge artikel 705 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering een conservatoir beslag wordt opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag blijkt. Het ligt op de weg van degene die opheffing van het beslag vordert om, met inachtneming van de beperkingen van een kort geding, aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is of dat het voortduren van het beslag om andere redenen niet kan worden gerechtvaardigd.
4. Grieven 1 tot en met 4 richten zich alle tegen de overweging van de voorzieningenrechter dat, kort samengevat, vaststaat dat Seva Kinderopvang in de periode van december 2009 tot en met maart 2010 kinderopvang heeft verzorgd in het pand aan de [adres] terwijl de huurlasten over die periode (totaal 4 x € 11.000,- is € 44.000,-) zijn voldaan door Seva Sangh. Volgens de voorzieningenrechter bleek uit niets dat een en ander met toestemming van Seva Sangh is geschied en was daarom aannemelijk dat Seva Sangh uit dien hoofde een vordering heeft op Seva Kinderopvang. Seva Kinderopvang betoogt dat er van december 2009 tot en met maart 2010 geen kinderopvangactiviteiten hebben plaatsgevonden aan de [adres].
5. Niet in geschil is dat de huurovereenkomst met betrekking tot het pand aan de [adres] tot en met maart 2010 op naam van Seva Sangh stond en dat de huur steeds door Seva Sangh is voldaan. Volgens Seva Sangh is het pand vanaf december 2009 tot en met maart 2010 echter zonder haar toestemming door Seva Kinderopvang gebruikt en heeft zij uit dien hoofde een vordering op Seva Kinderopvang van € 44.000,-. Zoals uit het voorgaande blijkt is het aan Seva Kinderopvang om de ondeugdelijkheid van deze vordering aannemelijk te maken. Het hof begrijpt dat Seva Kinderopvang op zich niet betwist dat als vast zou komen te staan dat zij het pand in voormelde periode heeft gebruikt, Seva Sangh een vordering op haar heeft als door Seva Sangh gesteld (daargelaten het hieronder nog te bespreken beroep op verrekening). Seva Kinderopvang betwist daarentegen wel dat zij het pand al vanaf december 2009 in gebruik had. In appel stelt zij expliciet dat zij eerst per juli 2010 kinderopvangactiviteiten is gaan verrichten in het pand aan de [adres]. Zij verwijst daartoe naar twee producties, te weten een gebruikersvergunning van 7 juli 2010 en een bouwvergunning van 13 april 2010. Zoals Seva Sangh echter terecht heeft opgemerkt, volgt uit deze producties nog niet de juistheid van de stelling van Seva Kinderopvang. Dat pas op genoemde data een bouwvergunning respectievelijk gebruikersvergunning is afgegeven, betekent immers niet zonder meer dat het pand voordien niet al door Seva Kinderopvang werd gebruikt. Bovendien heeft Seva Kinderopvang niet toegelicht hoe haar stelling zich verdraagt met de door Seva Kinderopvang in eerste aanleg zelf overgelegde informatiebrochure/-folder (productie 2 bij haar brief van 4 augustus 2011 ten behoeve van de zitting in eerste aanleg) waarin staat vermeld dat Seva Kinderopvang in oktober 2009 haar eerste zelfstandige kinderdagverblijf heeft geopend aan de [adres] te Den Haag. Aldus heeft Seva Kinderopvang de ondeugdelijkheid van de vordering van Seva Sangh ad € 44.000,- niet aannemelijk gemaakt. Het bewijsaanbod van Seva Kinderopvang wordt gepasseerd omat het niet is gespecificeerd en er in een procedure als de onderhavige voor dergelijke bewijsvoering geen plaats is. Grieven 1 tot en met 4 falen.
6. Grief 5 is gericht tegen het oordeel van de voorzieningenrechter dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat Seva Kinderopvang bovengenoemde vordering van Seva Sangh ad € 44.000,- kan verrekenen met ten onrechte door Seva Sangh ontvangen kinderopvangtoeslag. Ook deze grief faalt. De gegrondheid van dit beroep op verrekening is niet eenvoudig vast te stellen. Daarbij komt dat Seva Kinderopvang in het geheel niet ingaat op de door de voorzieningenrechter voor de verwerping van het verweer gegeven gronden, te weten dat (i) niet zeker is dat voor minstens € 44.000 aan toeslag aan Seva Sangh is uitgekeerd en (ii) dat niet gesteld of gebleken is dat Seva Kinderopvang te dier zake een zelfstandig vorderingsrecht toekomt.
7. Bij een bespreking van grief 6 heeft Seva Kinderopvang geen belang, nu deze grief niet is gericht tegen een dragende overweging van de voorzieningenrechter en het eventuele welslagen van de grief niet tot een ander dictum kan leiden.
8. Grief 7 klaagt dat de voorzieningenrechter ten onrechte geen aandacht heeft geschonken aan de zeer grote belangen van Seva Kinderopvang bij opheffing. Deze grief slaagt evenmin. Seva Kinderopvang heeft niet aannemelijk gemaakt dat het beslag – dat onbetwist doel heeft getroffen voor minder dan het bedrag waarop de vordering van Seva Sangh nader is begroot (te weten € 57.200) – tot gevolg heeft dat de kinderopvang in gevaar wordt gebracht en/of dat salarissen van de medewerkers niet betaald kunnen worden. Reeds daarom kan niet worden geoordeeld dat het belang van Seva Sangh bij zekerheid minder zwaar weegt.
9. Grief 8, welke grief is gericht tegen de afwijzing van de hierboven onder 2.1. sub (ii) en (iii) genoemde vorderingen, deelt het lot van de overige grieven. De overwegingen van de voorzieningenrechter die tot die afwijzing hebben geleid, zijn naar het oordeel van het hof juist en het hof maakt deze tot de zijne.
10. De conclusie luidt dat het bestreden vonnis van 17 augustus 2011 zal worden bekrachtigd. Bij deze uitkomst past dat Seva Kinderopvang in de proceskosten in hoger beroep wordt veroordeeld. Conform het verzoek van Seva Sangh zal deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
Het hof:
- bekrachtigt het bestreden vonnis van 17 augustus 2011;
- veroordeelt Seva Kinderopvang in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van Seva Sangh worden begroot op € 649,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat;
- verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, J.E.H.M. Pinckaers en E.M. Dousma-Valk en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 november 2011 in aanwezigheid van de griffier.