ECLI:NL:GHSGR:2011:BU4511

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.043.320-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van hoger beroep tegen tussenvonnis in civiele procedure

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van [appellant] in hoger beroep tegen twee vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, gedateerd 10 december 2008 en 26 augustus 2009. [Appellant] heeft op 7 september 2009, hersteld op 30 september 2009, hoger beroep ingesteld tegen deze vonnissen. De rechtbank had eerder in het vonnis van 10 december 2008 de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist en in het vonnis van 26 augustus 2009 het appelverbod opgeheven. De rechtbank had echter ook een comparitie van partijen gelast, die op 22 april 2009 plaatsvond. Tijdens deze comparitie verzocht [appellant] om opheffing van het appelverbod, wat door de rechtbank werd ingewilligd.

Echter, het hof oordeelt dat [appellant] niet-ontvankelijk is in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 26 augustus 2009, omdat hiertegen geen hoger beroep openstaat. Daarnaast is [appellant] ook niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen het vonnis van 10 december 2008, omdat de appeltermijn op 10 maart 2009 verstreek en [appellant] pas na deze datum om opheffing van het appelverbod verzocht heeft. Dit betekent dat [appellant] het beroep niet binnen de wettelijke termijn heeft ingesteld, wat leidt tot niet-ontvankelijkheid.

De slotsom van het hof is dat [appellant] niet-ontvankelijk wordt verklaard in zijn hoger beroep en dat hij wordt veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerden] zijn begroot op € 1.207,-, inclusief griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
zaaknummer : 200.043.320/01
zaak-/rolnummer rechtbank : 317670 / HA ZA 08-2724
Arrest van 15 november 2011
inzake:
[naam],
wonende te [woonplaats], [land],
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R. Rijpstra te 's-Gravenhage,
tegen
1. [naam],
wonende te [woonplaats],
2. [naam],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
advocaat: mr. H. Ferment te 's-Gravenhage.
Het verloop van het geding
1. [appellant] is bij exploot van 7 september 2009, hersteld bij exploot van 30 september 2009, in hoger beroep gekomen van de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, van 10 december 2008 en van 26 augustus 2009. Bij memorie van grieven, met producties, heeft [appellant] drie grieven aangevoerd tegen het vonnis van 10 december 2008. [geïntimeerden] hebben bij memorie van antwoord geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [appellant], althans tot bekrachtiging van genoemd vonnis en hebben daarbij de grieven bestreden. Ten slotte hebben partijen de stukken overgelegd en is arrest gevraagd.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
2. Het gaat in deze zaak - voor zover thans van belang - om het volgende.
(i) [appellant] heeft in eerste aanleg, voor alle weren, de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist.
(ii) Bij vonnis van 10 december 2008 wees de rechtbank [appellant]s incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring althans aanhouding af; in de hoofdzaak gelastte zij een comparitie van partijen.
(iii) Deze comparitie werd op 22 april 2009 gehouden. Tijdens de comparitie heeft [appellant] de rechtbank mondeling verzocht het appelverbod met betrekking tot het vonnis van 10 december 2008 op te heffen omdat de uitgangspunten van dit vonnis onjuist zijn.
(iv) Bij vonnis van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank het appelverbod met betrekking tot het vonnis van 10 december 2008 opgeheven, en iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank overwoog kort gezegd dat bij nader inzien niet valt uit te sluiten dat het vonnis van 10 december 2008 onjuist is, en dat het risico dat anders in eerste aanleg nodeloos verdere kosten worden gemaakt, te groot is en niet in het belang van partijen.
(v) Vervolgens is [appellant] - als vermeld in rechtsoverweging 1 - bij exploot van 7 september 2009, hersteld bij exploot van 30 september 2009, in hoger beroep gekomen van de vonnissen van 10 december 2008 en van 26 augustus 2009.
3. In zijn hoger beroep tegen het vonnis van 26 augustus 2009 kan [appellant] niet worden ontvangen. Tegen dit vonnis staat immers geen hoger beroep open, zie het arrest in samenhangende zaak 200.046.945/01, Hof Den Haag 24 augustus 2010, LJN BN4836, NJF 2010, 376. Overigens heeft [appellant] ook geen grieven tegen dit vonnis aangevoerd.
4. In zijn hoger beroep tegen het vonnis van 10 december 2008 kan [appellant] evenmin worden ontvangen. De appeltermijn verstreek op 10 maart 2009. [appellant] heeft de rechtbank pas daarna - op 22 april 2009 - om opheffing van het appelverbod verzocht en is vervolgens pas bij exploot van 7 september 2009, hersteld bij exploot van 30 september 2009, van dit vonnis in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft het beroep dus niet ingesteld binnen de wettelijke termijn van de uitspraak waartegen het tussentijds beroep zich richt, en moet dus niet-ontvankelijk worden verklaard; zie HR 23 januari 2004, LJN AL7051, NJ 2005, 510 (Ponteecen/Stratex) en HR 17 december 2004, LJN AR3170, NJ 2005, 511 m.nt. DA (Bosta/van de Lande).
5. De slotsom is dat [appellant] niet-ontvankelijk zal moeten worden verklaard in zijn hoger beroep. [appellant] zal worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
Beslissing
Het hof:
- verklaart [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de tussen partijen gewezen vonnissen van de rechtbank 's-Gravenhage, sector civiel recht, van 10 december 2008 en van 26 augustus 2009;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot op € 1.207,-, waarvan € 313,- aan griffierecht en € 894,- aan salaris advocaat.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.A.F. Tan-de Sonnaville, T.H. Tanja-van den Broek en S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2011 in aanwezigheid van de griffier.