ECLI:NL:GHSGR:2010:BN4836

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.046.945-01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijds hoger beroep tegen tussenvonnis waarbij appelverbod werd opgeheven

In deze zaak gaat het om een tussentijds hoger beroep dat door de appellanten is ingesteld tegen een tussenvonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, gewezen op 26 augustus 2009. De appellanten, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.J.S. Hennephof, hebben hoger beroep ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank die een appelverbod had opgelegd. De rechtbank had in haar vonnis van 10 december 2008 de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist door een van de gedaagden, [B], die stelde dat er al beslissingen waren genomen door Duitse gerechten over de vorderingen van de geïntimeerden. De rechtbank heeft echter het appelverbod opgeheven, wat de aanleiding vormde voor het hoger beroep door de appellanten.

Tijdens de behandeling van het hoger beroep heeft het hof vastgesteld dat de appellanten niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun hoger beroep, omdat het bestreden vonnis een tussenvonnis betreft. Volgens artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan er geen tussentijds hoger beroep worden ingesteld tegen een tussenvonnis, tenzij de rechtbank expliciet heeft bepaald dat hoger beroep is toegestaan. Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank dit niet heeft gedaan en dat de overige uitzonderingen niet van toepassing zijn.

Ten overvloede heeft het hof opgemerkt dat, zelfs als de grief van de appellanten zou worden behandeld, deze geen kans van slagen zou hebben. De beslissing van de rechtbank om het appelverbod op te heffen, valt onder haar procesbeleid en behoeft geen verdere motivering. Het hof heeft de appellanten vervolgens veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerden tot op heden nihil zijn begroot.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-GRAVENHAGE
Sector handel
Zaaknummer : 200.046.945/01
Zaak- en rolnummer rechtbank : 317670 / HA ZA 08-2724
Arrest van de eerste civiele kamer d.d. 24 augustus 2010
inzake
1. [Naam],
wonende te [Plaats],
2. [Naam],
wonende te [Plaats],
3. [Naam],
wonende te [Naam],
appellanten,
hierna tezamen te noemen: [appellanten],
advocaat: mr. J.J.S. Hennephof te 's-Gravenhage,
tegen
1. [Naam],
wonende te [plaats],
2. [Naam],
wonende te [plaats],
geïntimeerden,
hierna te noemen: [geïntimeerden],
niet verschenen.
Het geding
Bij exploot van 21 oktober 2009 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een tussenvonnis dat op 26 augustus 2009 is gewezen door de rechtbank 's-Gravenhage tussen [geïntimeerden] als eisers en (onder meer) [appellanten] als gedaagden. [geïntimeerden] zijn niet verschenen; tegen hen is verstek verleend. Vervolgens hebben [appellanten] bij memorie van grieven één grief tegen voormeld vonnis aangevoerd, de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. Het gaat in deze zaak - voor zover thans van belang - om het volgende.
1.1. Bij exploot van 4 juli 2008 hebben [geïntimeerden] [appellanten], tezamen met een zekere [Naam] (hierna: [B]) en drie anderen, gedagvaard voor de rechtbank 's-Gravenhage en gevorderd, kort gezegd, de verdeling van een aantal gemeenschappen die onroerende zaken in 's-Gravenhage en Rotterdam omvatten.
1.2. [appellanten] zijn verschenen en hebben inhoudelijk verweer gevoerd. [B] heeft voor alle weren de bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwist. Hij heeft daartoe gesteld dat verschillende Duitse gerechten reeds hebben beslist over de vorderingen van [geïntimeerden], subsidiair dat daarover nog zaken aanhangig zijn bij de Duitse rechter. Dit betekent, aldus [B], dat de Nederlandse rechter op grond van artikel 27 van de EEX-Verordening (Verordening (EG) nr. 44/2001, PbEG 2001, L 12/1) onbevoegd is om kennis te nemen van de vorderingen van [geïntimeerden], althans dat de Nederlandse rechter zijn uitspraak ambtshalve dient aan te houden totdat de bevoegdheid van de Duitse rechter ter zake vaststaat.
1.3. Bij vonnis van 10 december 2008 wees de rechtbank [B]s incidentele vorderingen tot onbevoegdverklaring althans aanhouding af; in de hoofdzaak gelastte zij een comparitie van partijen.
1.4. Deze comparitie werd op 22 april 2009 gehouden. Tijdens de comparitie heeft [B] de rechtbank mondeling verzocht het appelverbod met betrekking tot het vonnis van 10 december 2008 op te heffen omdat de uitgangspunten van dit vonnis onjuist zijn.
1.5. Bij vonnis van 26 augustus 2009 heeft de rechtbank het appelverbod met betrekking tot het vonnis van 10 december 2008 opgeheven, en iedere verdere beslissing aangehouden. De rechtbank overwoog kort gezegd dat bij nader inzien niet valt uit te sluiten dat het vonnis van 10 december 2008 onjuist is, en dat het risico dat anders in eerste aanleg nodeloos verdere kosten worden gemaakt, te groot is en niet in het belang van partijen.
1.6. Uit het door [appellanten] overgelegde procesdossier blijkt dat [B] bij exploot van 7 september 2009, hersteld bij exploot van 30 september 2009, in hoger beroep is gekomen van de vonnissen van 10 december 2008 en 26 augustus 2009. Deze zaak is bij dit hof aanhangig onder zaaknummer 200.043.320/01, en staat op de rol van 12 juli 2011 voor memorie van antwoord zijdens [geïntimeerden] (stand van zaken d.d. 24 augustus 2010).
2. De onderhavige zaak betreft het hoger beroep dat [appellanten] hebben ingesteld van het tussenvonnis van 26 augustus 2009. Het hof constateert dat de vermelding van het rolnummer 200.043.320 op de memorie van grieven kennelijk onjuist is. Volgens de grief heeft de rechtbank ten onrechte het appelverbod met betrekking tot het vonnis van 10 december 2008 opgeheven.
3. Het bestreden vonnis van de rechtbank is een tussenvonnis. De rechtbank heeft immers niet door een uitdrukkelijk dictum aan het geding omtrent enig deel van het gevorderde een einde gemaakt. Ingevolge artikel 337 lid 2 Rv. kan geen tussentijds hoger beroep van een tussenvonnis worden ingesteld. Nu de rechtbank niet heeft bepaald dat hoger beroep van dit tussenvonnis wel is toegelaten, en de overige in dit artikel vermelde uitzonderingen evenmin van toepassing zijn, zullen [appellanten] niet-ontvankelijk worden verklaard in hun hoger beroep.
4. Ten overvloede overweegt het hof dat de grief van [appellanten], wat daar ook verder van zij, geen doel zou kunnen treffen. De beslissing van de rechtbank om op grond van artikel 337 lid 2 Rv. tussentijds hoger beroep toe te laten tegen het vonnis van 10 december 2008, is immers aan haar procesbeleid overgelaten en behoeft geen motivering (HR 23 januari 2004, NJ 2005, 510). Daarbij merkt het hof op dat de vraag of [B] tijdig hoger beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van 10 december 2008, in de onderhavige zaak in het midden kan blijven (vgl. voormeld arrest van de Hoge Raad).
Beslissing
Het hof:
- verklaart [appellanten] niet-ontvankelijk in hun hoger beroep;
- veroordeelt [appellanten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] tot op heden begroot nihil.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.V. van den Berg, M.C.M. van Dijk en S.J. Schaafsma, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 augustus 2010 in aanwezigheid van de griffier.