GERECHTSHOF ’s-GRAVENHAGE
Sector Civiel recht
Zaaknummer : 200.069.924/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : 845132 / RL EXPL 09-9151
arrest d.d. 30 augustus 2011
[appellant],
wonende te Den Haag,
appellant,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.S. Sewdajal te Zoetermeer,
Woningstichting Haag Wonen,
gevestigd te Den Haag,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Haag Wonen,
advocaat: mr. E. Kars te Bleiswijk.
Bij exploot van 16 juni 2010 is [appellant] in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank 's Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage tussen partijen gewezen vonnis van 31 maart 2010. Bij memorie van grieven heeft [appellant] vier grieven aangevoerd. Bij memorie van antwoord heeft Haag Wonen de grieven bestreden.
Vervolgens heeft Haag Wonen de stukken overgelegd en arrest gevraagd.
Beoordeling van het hoger beroep
1. De door de kantonrechter in het bestreden vonnis vastgestelde feiten zijn door partijen niet bestreden, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
2. Het gaat in deze zaak om het volgende.
2.1 [appellant] huurt sedert 17 juni 1991 van (de rechtsvoorgangster van) Haag Wonen de woning [adres] te Den Haag (het gehuurde). Op de huurovereenkomst is het huurreglement van verhuurder vastgesteld op 2 maart 1988 van toepassing verklaard. Ingevolge artikel 9, lid 6 van het huurreglement is het de huurder niet toegestaan om personen die niet tot zijn gezin behoren bij zich te laten inwonen, kamers te verhuren of pension te houden. De huurprijs bedroeg ten tijde van de inleidende dagvaarding € 448,35 per maand.
2.2 Op 7 april 2009 heeft Haag Wonen [appellant] gedagvaard en – kort en zakelijk weergegeven – gevorderd: de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde, alsmede de veroordeling van [appellant] tot betaling van een bedrag van € 448,35 voor iedere maand of gedeelte daarvan dat na 1 mei 2009 het gehuurde nog niet ter beschikking is gesteld van Haag Wonen, met veroordeling van [appellant] in de kosten. Haag Wonen legde aan deze vordering ten grondslag dat tijdens een huisbezoek was gebleken dat [appellant] – in strijd met het bepaalde in de huurovereenkomst en het van toepassing zijnde huurreglement – de woning niet zelf bewoonde, maar deze aan diverse personen in onzelfstandige gedeelten had onderverhuurd.
2.3 In reconventie vorderde [appellant] de veroordeling van Haag Wonen tot vergoeding van de door hem geleden immateriële schade ad € 2.690,10, vermeerderd met rente. [appellant] stelde daartoe dat Haag Wonen het gehuurde wederrechtelijk was binnengetreden, hetgeen jegens hem een onrechtmatige daad oplevert.
2.4 Bij tussenvonnis van 19 augustus 2009 heeft de kantonrechter in conventie aan Haag Wonen opgedragen nader bewijs te leveren dat [appellant] de woning op of omstreeks 23 februari 2008 aan derden in onderhuur of gebruik heeft afgestaan. In reconventie overwoog de kantonrechter dat de vordering tot schadevergoeding reeds niet voor toewijzing in aanmerking kwam, omdat [appellant] zijn gesteld geleden schade niet voldoende had onderbouwd.
2.5 Bij het thans bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter allereerst overwogen, dat het jaartal 2008 in de bewijsopdracht op een kennelijke misslag berust. De aldaar genoemde datum moet zijn: 23 februari 2009. Vervolgens heeft hij geoordeeld dat Haag Wonen in het haar opgedragen bewijs is geslaagd. Op grond hiervan oordeelde de kantonrechter dat vaststaat dat [appellant] het huurreglement heeft overtreden en dat dit een ernstige tekortkoming oplevert, die – nu geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die tot een ander oordeel leiden – de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. De kantonrechter wees de vorderingen van Haag Wonen toe en die van [appellant] af, met veroordeling van [appellant] in zowel de kosten van de conventie als van de reconventie.
3.1 Bij appeldagvaarding vorderde [appellant] de vernietiging van beide bovengenoemde vonnissen en opnieuw rechtdoende, de afwijzing van de vorderingen van Haag Wonen. Daarnaast vorderde [appellant] de schorsing van de tenuitvoerlegging van de vonnissen en de veroordeling van Haag Wonen tot vergoeding aan hem van de schade die hij ten gevolge van de uitvoering van de bestreden vonnissen heeft geleden, dan wel zal lijden, met veroordeling van Haag Wonen in de kosten. Bij memorie van grieven vordert [appellant] uitsluitend nog de vernietiging van het bestreden eindvonnis, en – naar het hof aanneemt – opnieuw rechtdoende, de afwijzing van de vorderingen van Haag Wonen. Nu [appellant] in zijn memorie van grieven met geen woord meer rept over zijn overige in de appeldagvaarding genoemde vorderingen, gaat het hof ervan uit dat hij deze niet langer handhaaft. Het hof zal deze dan ook verder onbesproken laten.
3.2 De grieven van [appellant] zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter in het eindvonnis dat Haag Wonen in zijn bewijsopdracht is geslaagd. Naar de mening van [appellant] kan er niet van worden uitgegaan dat het jaartal 2008 op een kennelijke misslag berustte.
3.3 Het hof is van oordeel dat alleen al gelet op de datum van het Algemeen Verslag Kamerverhuur van 25 februari 2009, moet worden aangenomen dat de controle van het gehuurde heeft plaatsgevonden op 23 februari 2009 en niet op 23 februari 2008. Deze datum blijkt ook uit de brief van DSO aan [appellant] van 2 oktober 2009 (bijlage 1 conclusie na gehouden getuigenverhoren van Haag Wonen). Ook naar het oordeel van het hof was dus sprake van een kennelijk misslag in de bewijsopdracht.
Met de kantonrechter acht het hof op basis van de getuigenverklaringen van getuigen [getuige sub 1], [getuige sub 2], [getuige sub 3] en [getuige sub 4] – bewezen dat ten tijde van het huisbezoek sprake was van onderverhuur/ingebruikgeving aan derden van het gehuurde. Genoemde getuigen hebben immers verklaard dat [appellant] ten tijde van het bezoek niet aanwezig was, maar wel een tweetal andere mannen, een vrouw en een kind, en dat zij uit de inrichting van de verschillende kamers hebben afgeleid dat deze afzonderlijk werden verhuurd, gelet op de aanwezigheid van een slaapplaats, tafel en stoel en kookgerei en levensmiddelen in de diverse kamers. [getuige sub 1] en [getuige sub 2] hebben daarnaast verklaard dat de twee mannen hebben verteld dat zij betaalden voor het verblijf in de woning, de één € 200,-- per maand, de ander € 170,-- of € 180,-- per maand. De vrouw (met kind) zou niets betalen voor het gebruik van de woning. De verklaringen van [appellant], [getuige sub 5], [getuige sub 6] en [getuige sub 7] weerspreken voornoemde verklaringen niet. Uit de getuigenissen van voornoemde personen blijkt immers niet dat de twee mannen en vrouw met kind op 23 februari 2009 niet in de woning zijn aangetroffen. Zij bieden evenmin een sluitende verklaring voor de aanwezigheid van deze vier personen in het gehuurde, of voor de (op kamerverhuur duidende) inrichting van het gehuurde. Uit de verklaring van [appellant], [getuige sub 6] en [getuige sub 7] valt daarentegen wel af te leiden dat de vrouw met kind ([naam A], [naam B] of [naam C]) een vriendin was van [appellant], die de sleutel had van en een vaste kamer in het gehuurde, zonder dat zij tot het gezin van [appellant] behoorde. Dit onderschrijft derhalve in zoverre dat sprake was een tekortkoming, te weten van gebruik van de woning in strijd met het bepaalde in artikel 9, lid 6 van het toepasselijke reglement.
3.4 Dit betekent dat het bestreden eindvonnis dient te worden bekrachtigd. [appellant] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. De proceskostenveroordeling zal – zoals door Haag Wonen gevorderd – uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage, sector kanton, locatie 's-Gravenhage van 31 maart 2010;
- veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van Haag Wonen tot op heden begroot op € 263,-- aan griffierecht en € 894,-- aan salaris advocaat;
- verklaart dit arrest ten aanzien van de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.J. van der Ven, E.M. Dousma-Valk en H.J.H van Meegen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 augustus 2011 in aanwezigheid van de griffier.