ECLI:NL:GHSGR:2007:1849

Gerechtshof 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 december 2007
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
105.004.068/01
Instantie
Gerechtshof 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geldigheid van een koopovereenkomst met een nietige afspraak over de koopprijs

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Gravenhage op 18 december 2007 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil tussen een appellante en een geïntimeerde met betrekking tot een koopovereenkomst. De kern van de zaak betreft de afspraak tussen partijen dat een deel van de koopprijs contant zou worden voldaan, wat op zichzelf niet in strijd is met de goede zeden of de openbare orde. Echter, de afspraak om in de schriftelijke overeenkomst een lagere koopprijs dan de werkelijk overeengekomen prijs te vermelden, werd als nietig beschouwd. Dit omdat deze afspraak zou leiden tot een verboden prestatie, namelijk het opmaken van een akte die niet overeenstemt met de werkelijkheid, en het ontduiken van belastingplicht mogelijk maakt.

Het hof heeft vervolgens beoordeeld of de koopovereenkomst in zijn geheel in onverbrekelijk verband staat met de nietige afspraak. Hierbij is gekeken naar de vraag of aannemelijk is dat de overeenkomst ook zonder het nietige beding zou zijn gesloten. De appellante heeft gesteld dat zij ook akkoord zou zijn gegaan met de verkoop van de onderneming indien de werkelijk overeengekomen koopsom van € 65.000,= in de schriftelijke overeenkomst zou zijn vermeld. Het hof oordeelde dat de appellante, om gezondheidsredenen, de onderneming wilde verkopen en dat zij bereid was de daadwerkelijk overeengekomen koopprijs in een nieuwe overeenkomst op te nemen.

Uiteindelijk concludeerde het hof dat de afspraak om een lagere koopprijs te vermelden nietig was, maar dat de koopovereenkomst voor het overige in stand blijft. De grieven van de appellante slagen, en de bestreden vonnissen worden vernietigd. De geïntimeerde wordt veroordeeld tot betaling van € 41.000,= aan de appellante, vermeerderd met wettelijke rente. Tevens worden de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep aan de geïntimeerde opgelegd.

Uitspraak

Uitspraak: 18 december 2007
Rolnummer: 05/1717
Zaak-/rolnr. rechtbank: 205424 / HA ZA 03-2610
HET GERECHTSHOF TE ’S-GRAVENHAGE, tweede civiele kamer, heeft het volgende arrest gewezen in de zaak van

[appellante],

wonende te Rotterdam,
appellante,
hierna te noemen: “[appellante]”,
procureur: mr. W. Heemskerk,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te 's-Gravenhage,
geïntimeerde,
hierna te noemen: “[geïntimeerde]”
procureur: mr. T. van den Bout.

Het verdere verloop van het geding

Bij het in deze zaak gewezen arrest van 31 mei 2007 zijn partijen in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over hetgeen is overwogen in 3.8 van dat arrest. Partijen hebben vervolgens ieder een akte genomen, wederom de stukken overgelegd en arrest gevraagd.

De verdere beoordeling van het hoger beroep

1. [geïntimeerde] heeft niet gesteld dat [appellante] en hij de koopovereenkomst zonder de afspraak dat in de schriftelijke overeenkomst een lager bedrag zou worden genoemd, niet zouden hebben gesloten noch gesteld dat [appellante] niet akkoord zou zijn gegaan met verkoop van de onderneming indien de overeengekomen koopsom van € 65.000,= wel in de schriftelijke overeenkomst zou zijn vermeld.
2. [appellante] heeft gesteld dat zij ook akkoord zou zijn gegaan met de verkoop van de onderneming indien in de schriftelijke koopovereenkomst wel de werkelijk overeengekomen koopsom van € 65.000,= zou zijn opgenomen. Zij wilde al een lange tijd om gezondheidsredenen de onderneming verkopen. Nog langer doorwerken was geen echte optie meer voor haar. Nadat zij al een jaar lang had geprobeerd de onderneming te verkopen was € 65.000,= het hoogste bod dat zij kon krijgen. [appellante] wijst er voorts op dat haar raadsman bij brief van 29 augustus 2003 [geïntimeerde] heeft bericht dat hij [appellante] had geadviseerd een nieuwe koopovereenkomst op te stellen met daarin opgenomen de daadwerkelijk overeengekomen koopsom van € 65.000,=. [appellante] heeft daarmee, ook reeds voordat zij [geïntimeerde] in rechte betrok, aan [geïntimeerde] duidelijk gemaakt in de overeenkomst de werkelijk overeengekomen koopprijs te willen opnemen.
3. Naar het oordeel van het hof is aannemelijk dat partijen de overeenkomst ook zonder de afspraak dat in de schriftelijke overeenkomst een lager bedrag zou worden genoemd, zouden hebben gesloten en dat [appellante] ook akkoord zou zijn gegaan met verkoop indien de overeengekomen koopsom van € 65.000,= wel in de schriftelijke overeenkomst zou zijn vermeld. [geïntimeerde] heeft dat immers niet tegengesproken. Daarbij komt dat de stelling van [appellante] dat zij om gezondheidsredenen de onderneming wilde verkopen steun vindt in de getuigenverklaring van haar accountant, [getuige 3], die tijdens het getuigenverhoor in eerste aanleg heeft verklaard dat [appellante] hem medio 2002 heeft gezegd te willen stoppen en de zaak te willen verkopen, vooral om gezondheidsredenen. Ook uit de brief van de advocaat van [appellante] van 29 augustus 2003 aan [geïntimeerde] blijkt dat zij bereid was de daadwerkelijk overeengekomen koopprijs van € 65.000,= te vermelden in een nieuw op te stellen schriftelijke koopovereenkomst. Dit leidt tot de conclusie dat de afspraak om in de schriftelijke overeenkomst een lagere koopprijs dan de werkelijk overeengekomen koopprijs te vermelden nietig is, maar dat de koopovereenkomst voor het overige in stand blijft aangezien die niet in onverbrekelijk verband staat met de nietige afspraak.
4. De slotsom is dat de grieven slagen en de bestreden vonnissen zullen worden vernietigd. In conventie zal [geïntimeerde] worden veroordeeld tot betaling van in totaal € 41.000,= (zijnde € 32.500,= + € 8.500,=) te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen aangezien tegen de afwijzing van die vordering door de rechtbank door [appellante] geen grief is gericht. De reconventionele vordering zal worden afgewezen. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

De beslissing

Het hof:
- vernietigt de bestreden vonnissen;
en opnieuw recht doende in conventie en reconventie:
- veroordeelt [geïntimeerde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [appellante] te voldoen een bedrag van € 41.000,= nog te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat [geïntimeerde] met betaling van (delen) van dit bedrag in verzuim is tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in eerste aanleg, tot op heden aan de zijde van [appellante] in conventie bepaald op € 861,16 aan verschotten en op € 4.023,= aan salaris voor de procureur en in reconventie bepaald op € 447,= aan salaris voor de procureur;
- veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot op heden aan de zijde van [appellante] bepaald op € 1.335,60 aan verschotten en op € 2.446,50 aan salaris voor de procureur;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.Y. Bonneur, L.M. Croes en J.E.H.M. Pinckaers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 december 2007 in aanwezigheid van de griffier.