ECLI:NL:GHLEE:2012:BY4293

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
2 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.103.395/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschermingsbewind en de rol van de beschermingsbewindvoerder in schuldhulpverlening

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Leeuwarden, staat de rol van de beschermingsbewindvoerder centraal in het kader van schuldhulpverlening. De appellante, die onder beschermingsbewind was gesteld, heeft Obin B.V. aangeklaagd omdat zij van mening was dat de bewindvoerder niet adequaat had gehandeld in haar rol. De rechtbank Leeuwarden had eerder besloten dat Obin B.V. een bedrag van € 4.160,-- aan de appellante moest betalen, maar had andere verzoeken van haar afgewezen. De appellante heeft in hoger beroep gevraagd om vernietiging van de eerdere beschikkingen en om toewijzing van haar verzoeken.

Het hof heeft vastgesteld dat de appellante in 2008 onder bewind was gesteld en dat dit bewind in 2010 was opgeheven. De appellante heeft Obin B.V. verweten dat er geen goede administratie was gevoerd en dat er geen adequate schuldhulpverlening was geboden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de kerntaken van een beschermingsbewindvoerder niet het bieden van schuldhulpverlening omvatten, maar enkel het treffen van betalingsregelingen. De appellante had redelijkerwijs moeten begrijpen dat Obin B.V. niet als WSNP-bewindvoerder optrad, aangezien zij het minnelijk traject nog niet had doorlopen.

Het hof heeft de argumenten van de appellante over de gebrekkige administratie en de rol van Obin B.V. als bewindvoerder verworpen. Het hof concludeert dat er geen sprake is van slecht bewind en dat de kosten van de bewindvoering niet aan de appellante vergoed hoeven te worden. De beslissing van de rechtbank om Obin B.V. te veroordelen tot betaling van € 4.160,-- is bekrachtigd, maar het verzoek van Obin B.V. om de appellante in de proceskosten te veroordelen is afgewezen. De uitspraak is gedaan op 2 oktober 2012.

Uitspraak

Beschikking d.d. 2 oktober 2012
Zaaknummer 200.103.395
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat voorheen mr. J.D. Nijenhuis, thans mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
de besloten vennootschap Obin B.V.,
kantoorhoudende te Culemborg,
geïntimeerde,
hierna te noemen: Obin,
advocaat mr. L.F. Nijenhuis, kantoorhoudende te Tiel.
Het geding in eerste aanleg
Na tussenbeschikking van 12 april 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden (zaak/rolnr.: 313949 AZ VERZ 10-1067) Obin bij uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking van 9 december 2011 veroordeeld om aan [appellante] een bedrag van € 4.160,-- te betalen.
De kantonrechter heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 9 maart 2012, heeft [appellante] verzocht de beschikkingen van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, van 12 april 2011 en 9 december 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende, zo veel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de inleidende verzoeken van [appellante] alsnog toe te wijzen.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 1 juni 2012, heeft Obin het verzoek bestreden en verzocht de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, met veroordeling van [appellante] in de kosten van deze procedure, die van geïntimeerde daaronder begrepen.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 31 mei 2012 met bijlagen van mr. L.F. Nijenhuis, een faxbericht van 13 juli 2012 van mr. A.J. de Boer (kantoorgenoot mr. Schütz) en een faxbericht van mr. L.F. Nijenhuis van 13 juli 2012.
Ter zitting van 16 juli 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn [appellante], bijgestaan door mr. De Boer, en mr. L.F. Nijenhuis en mevrouw [de directrice] (directrice Obin) namens Obin.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. Bij beschikking van 28 juli 2008 is de onderbewindstelling van [appellante] door de kantonrechter uitgesproken. Het bewind is opgeheven bij beschikking van 5 februari 2010.
2. Op 7 april 2010 heeft Obin de rekening en verantwoording over de periode 28 juli 2008 tot en met 5 februari 2010 bij de kantonrechter ingediend.
3. Bij brief van 17 augustus 2010 heeft [appellante] de kantonrechter verzocht de goedkeuring van de rekening en verantwoording aan Obin te weigeren en Obin op grond van het bepaalde in artikel 1:362 BW jo artikel 1:445 lid 4 BW te veroordelen tot het vergoeden van de schade, die op dat moment wordt bepaald op de hoogte van de totale schuldenlast van [appellante], zijnde een bedrag van € 41.824,98.
4. Op 30 november 2010 is ter griffie van de rechtbank een aanvullend verzoek-schrift binnengekomen. Hierin heeft [appellante] verzocht:
- de goedkeuring van de rekening en verantwoording aan Obin te weigeren;
- vast te stellen dat Obin in haar taak als goed bewindvoerder is tekortgeschoten;
- de schade daarvan te bepalen op een bedrag van de totale nog bestaande schuld, in ieder geval blijkend uit de rekening en verantwoording,
vermeerderd met de kosten van bewindvoering en de schulden die hierin niet zijn opgenomen, maar die daarin wel hadden moeten worden opgenomen;
- Obin te veroordelen deze schade aan [appellante] te betalen.
5. Bij tussenbeschikking van 12 april 2011 heeft de kantonrechter de behandeling van de zaak aangehouden. Bij beschikking van 9 december 2011 heeft de rechtbank beslist als hiervoor vermeld onder het kopje "Het geding in eerste aanleg". Tegen de beschikkingen van 12 april 2011 en 9 december 2011 is het hoger beroep van [appellante] gericht.
De overwegingen
De administratie
6. [appellante] stelt dat er door Obin geen deugdelijke, adequate administratie is gevoerd. Ter zitting van het hof heeft [appellante] naar voren gebracht dat de slechte bewindvoering kan worden afgeleid uit de ondeugdelijk gevoerde administratie. [appellante] wijst in dit verband onder meer op de kwaliteitsverordening van de branchevereniging waarbij Obin is aangesloten (PBI: Professionele Bewind-voerders en Inkomensbeheerders). In deze verordening is onder meer bepaald dat een lid van de vereniging eenmaal per maand een overzicht dient te verstrekken aan iedere cliënt. Tevens dient er op grond van de kwaliteitsverordening een boelbeschrijving te worden overgelegd. Dit is volgens [appellante] buitengewoon relevant, omdat daaruit de beginsituatie van de schuldenlast kan blijken. Nu er geen boedelbeschrijving door Obin is overgelegd, kan volgens [appellante] niet worden gesproken van een goede administratie en derhalve niet van een goede bewindvoering. [appellante] wijst er voorts op dat er aan haar geen budgetplan is overgelegd. Een dergelijk pan is ook niet besproken met [appellante], terwijl dit plan er - volgens de (spel)regels van Obin - wel had moeten zijn. Ook is er na een jaar geen rekening en verantwoording afgelegd, hetgeen volgens [appellante] een manco in de administratie is en op die grond slechte bewindvoering oplevert.
[appellante] stelt ten slotte aan de hand van een aantal schulden waarvan er volgens haar sommige niet en andere dubbel op de schuldenlijst van Obin staan dat er geen sprake is geweest van een goede administratie en dat derhalve ook niet kan worden gesproken van een goede bewindvoering.
7. Obin brengt tegen het door [appellante] gestelde ten aanzien van de administratie het volgende in. Volgens Obin is aan de verplichting om eenmaal per maand een overzicht te verstrekken voldaan, omdat [appellante] elke maand een rekening-overzicht kreeg toegezonden van Obin. Er is een boedelbeschrijving aanwezig, maar deze wordt, net als de rekening en verantwoording, alleen naar de kantonrechter gestuurd. Ook is er een budgetplan aanwezig, maar dit plan wordt, gelet op wijzigingen in de schuldenlast, rentewijzigingen en wijzigingen in het inkomen van een cliënt, geregeld bijgesteld. Het is om die reden ondoenlijk om het budgetplan telkens (opnieuw) naar een cliënt op te sturen. Obin zet verder uiteen gebruik te maken van een professioneel administratiesysteem, dat de administratie elk jaar door een onafhankelijke instantie wordt gecontroleerd en dat door deze instantie tot nog toe steeds is verklaard dat aan alle vereisten is voldaan.
8. Het is het hof, evenals de rechtbank, niet gebleken dat aan de door Obin gevoerde administratie dusdanige gebreken kleven dat sprake is van slecht bewind. Dat aan [appellante] niet rechtstreeks een boedelbeschrijving, budgetplan of rekening en verantwoording is verstrekt maakt dit oordeel niet anders. Het hiertoe door [appellante] aangevoerde is, in het licht van de gemotiveerde betwisting van Obin, zoals in de stukken en hiervoor nader uiteengezet, onvoldoende nader onderbouwd. Voor zover [appellante] stelt dat de boedelbeschrijving nodig is voor de vaststelling van (de beginsituatie van) de schade, overweegt het hof dat het een illusie is te menen dat de boedelbeschrijving een volledig beeld zou hebben kunnen geven van de schuldenpositie van [appellante]. De schuldenpositie wordt immers pas na verloop van tijd, nadat de verschillende schuldeisers zich hebben gemeld, duidelijk. Obin heeft ter zitting van het hof desgevraagd naar voren gebracht dat het gemiddeld (in ieder geval) een half jaar duurt voordat alle schuldeisers zich hebben gemeld en de volledige (begin)schuld bekend is.
De schuldsanering
9. Ter zitting van het hof heeft [appellante] te kennen gegeven dat het bewijsaanbod om mevrouw [X] (hierna te noemen: [X]), werkzaam bij het Leger des Heils, te horen wordt gehandhaafd. Volgens [appellante] is er tijdens het intake-gesprek bij Obin in maart 2008, waar [X] bij aanwezig was, toegezegd dat er zorg zou worden gedragen voor de schuldsanering. [X] heeft dit in haar mail van 21 januari 2009 ook genoemd en zou volgens [appellante] kunnen bevestigen wat er tijdens het intakegesprek met betrekking tot een eventuele schuldsanering is gezegd.
10. Het hof ziet geen aanleiding om [X] te horen, nu het hof wil aannemen dat [appellante] in de veronderstelling verkeerde dat Obin zich ook zou bezig houden met schuldsanering. Deze veronderstelling kan [appellante] echter niet baten.
Uit de Spelregels OBM (Onder Bewindstelling Meerderjarigen), die in tweevoud op 18 maart 2008 door [appellante] zijn ondertekend, blijkt namelijk duidelijk dat het in casu gaat om een zogenoemd beschermingsbewind. De kerntaken van de bewindvoerder staan in de spelregels omschreven. Schuldhulpverlening wordt daarbij niet genoemd, alleen het treffen van een enkele betalings- of schuld-regeling. Gelet hierop had [appellante] redelijkerwijs moeten begrijpen dat de rol van Obin niet verder ging dan die van beschermingsbewindvoerder. Het saneren van een problematische schuldenlast, waarvan in de onderhavige zaak sprake is, behoort niet tot de gewone werkzaamheden van een beschermingsbewindvoerder. Dit behoort tot de taken van de WSNP-bewindvoerder, die door de rechtbank wordt benoemd nadat het verzoek om toepassing van de schuldsaneringsregeling (eventueel na het vergeefs beproeven van een minnelijk traject) is toegewezen. Een dergelijk traject had [appellante] echter ten tijde van de instelling van het beschermingsbewind (nog) niet doorlopen, zodat zij ook uit dien hoofde moest begrijpen dat Obin niet als WSNP-bewindvoerder optrad. Wel heeft Obin het tot haar taak gerekend om [appellante] aan te melden voor het minnelijk traject van de WSNP en heeft Obin de relevante stukken, na inventarisatie van de volledige (problematische) schuldenlast, aan de betreffende gemeente toegezonden, die dit traject deinde uit te voeren.
Het hof merkt hier ten overvloede op dat het niet aan Obin is te wijten dat de Gemeentelijke Kredietbank (hierna te noemen: de GKB) het minnelijk traject heeft beëindigd. Gebleken is immers dat dit veroorzaakt is door [appellante]s gedeeltelijke betwisting van schulden.
11. Het hof passeert dan ook de stelling van [appellante] dat Obin verwijtbaar niet als goed bewindvoerder heeft gehandeld, omdat Obin geen schuldsaneringregeling heeft aangevraagd. Het aanvragen van een (wettelijke) schuldsaneringsregeling behoort - zoals hiervoor reeds opgemerkt - immers niet tot de taken van een beschermingsbewindvoerder. Het hof passeert voorts de stelling van [appellante] dat door de gebrekkige schuldhulpverlening van Obin de bij aanvang van het bewind bestaande schulden nagenoeg geheel zijn blijven bestaan en het minnelijk traject bij de GKB laat en traag op gang is gekomen, waardoor er ook nieuwe schulden zijn ontstaan. Schuldhulpverlening behoorde immers niet tot de taken van Obin als bescherminsbewindvoerder.
De kosten van de bewindvoering en de schade
12. Nu niet is gebleken dat er sprake is van slecht bewind als bedoeld in artikel 1:362 jo artikel 1:445 lid 4 BW, dienen de kosten voor de bewindvoering van € 2.624,99 niet aan [appellante] te worden vergoed, zoals door [appellante] verzocht, en komt zij niet in aanmerking voor vergoeding van de door haar gestelde schade, welke zij overigens ook niet nader heeft gespecificeerd. Hetgeen door partijen dienaangaande is aangevoerd, behoeft dan ook geen nadere bespreking.
13. Het hof is, evenals de kantonrechter, van oordeel dat, nu Obin zelf heeft aangeboden om wegens de gang van zaken rond het Persoonsgebonden budget een bedrag van € 4.160,-- aan [appellante] te vergoeden, het verzoek van [appellante] in zoverre dient te worden toegewezen.
De proceskosten
14. Het hof zal, gelet op de aard van de zaak, het verzoek van Obin om [appellante] in de kosten van deze procedure te veroordelen, afwijzen.
Slotsom
15. Gelet op het vorenoverwogene zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden, sector kanton, locatie Leeuwarden van 9 december 2011;
wijst af het verzoek van Obin om [appellante] in de kosten van deze procedure te veroordelen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, voorzitter, G.M. van der Meer en J.H. Bosch, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 2 oktober 2012 in bijzijn van de griffier.