ECLI:NL:GHLEE:2012:BV9984

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.093.615/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mentorschap en CIZ-indicatie: rechtshandeling van niet-vermogensrechtelijke aard

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een hoger beroep van betrokkenen, twee tweelingzussen met psychiatrische aandoeningen en een verstandelijke handicap, die een verzoek hebben ingediend om vervangende toestemming voor het aanvragen van nieuwe CIZ-indicaties. De rechtbank Groningen had eerder hun verzoek afgewezen. De betrokkenen wonen bij hun ouders en hebben een mentor die hen vertegenwoordigt in niet-vermogensrechtelijke aangelegenheden. De ouders van de betrokkenen hebben zich ook als appellanten gepresenteerd, maar het hof heeft geoordeeld dat zij niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt en heeft hun hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Het hof heeft vastgesteld dat het aanvragen van een CIZ-indicatie een rechtshandeling van niet-vermogensrechtelijke aard is, die door de mentor namens de betrokkenen moet worden verricht. De wet biedt geen mogelijkheid voor vervangende toestemming als de mentor weigert deze handeling uit te voeren. De betrokkenen hebben aangegeven dat zij een verzoek tot ontslag van de mentor hebben ingediend, maar dat de kantonrechter hier nog niet op heeft beslist. Het hof heeft zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de betrokkenen afgewezen, omdat deze niet op de wet gegrond waren. De beschikking van de rechtbank Groningen is bekrachtigd, en het hof heeft bepaald dat iedere partij de eigen kosten van het geding draagt.

Uitspraak

Beschikking d.d. 6 maart 2012
Zaaknummer 200.093.615
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
1. [appellante 1],
wonende te [woonplaats],
2. [appellante 2],
wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de betrokkenen,
3. [appellant 3],
wonende te [woonplaats],
4. [appellante 4],
wonende te [woonplaats],
hierna gezamenlijk te noemen: de ouders,
appellanten,
advocaat voorheen mr. R. van Asperen, kantoorhoudende te Groningen,
thans mr. B. van Dijk, kantoorhoudende te Groningen,
Belanghebbende:
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de mentor.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 16 juni 2011, zaaknummer 506925 / MB VERZ 11-113, BM 542 en 543, heeft de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, het verzoek van de betrokkenen, strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming dan wel het afgeven van een machtiging voor het aanvragen van nieuwe CIZ-indicaties, afgewezen.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 9 september 2011, hebben de appellanten verzocht het hoger beroep gegrond te verklaren en primair de mentor en subsidiair de bewindvoerder te gelasten de gevraagde toestemming alsnog te verlenen dan wel zelf deze toestemming te verstrekken, een en ander met veroordeling van de mentor en de bewindvoerder in de kosten van de oorspronkelijke en de hoger beroepsprocedure.
De mentor is, als belanghebbende, in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Zij heeft hier geen gebruik van gemaakt.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 27 oktober 2011 met bijlagen van de zijde van mr. Van Asperen.
Ter zitting van 12 januari 2012 is de zaak behandeld. Verschenen is mr. Van Dijk. Het hof heeft voorts mr. Van Asperen toegestaan de zitting bij te wonen in zijn hoedanigheid van vertrouwenspersoon van zowel de betrokkenen als de ouders. De appellanten en de mentor zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De beoordeling
De vaststaande feiten
1. De betrokkenen zijn tweelingzussen en geboren in 1970. Beide hebben een psychiatrische aandoening en een verstandelijke handicap. De betrokkenen wonen sinds hun geboorte bij de ouders in huis.
2. Bij beschikkingen van de kantonrechter te Groningen van 18 november 2008, hersteld bij beschikkingen van 26 januari 2009, is over de betrokkenen een mentorschap ingesteld, waarbij mevrouw [belanghebbende] van Masis Bewindvoering tot mentor is benoemd. Bij beschikkingen van 28 juli 2009 heeft dit hof deze beschikkingen bekrachtigd.
3. Over de goederen die (zullen) toebehoren aan de betrokkenen is een bewind ingesteld. Bij beschikkingen van de kantonrechter te Groningen van 8 juli 2009 is Kompas Zuidlaren B.V. benoemd tot opvolgend bewindvoerder.
4. Bij inleidend verzoekschrift van 27 mei 2010 hebben de betrokkenen aan de kantonrechter verzocht hen vervangende toestemming of machtiging te verlenen om een nieuwe CIZ-indicatie aan te vragen, dit in verband met de weigering van de mentor om toestemming voor deze aanvraag te verlenen.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de kantonrechter beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de appellanten richt zich tegen deze beslissing.
De overwegingen van het hof
De ontvankelijkheid van de ouders
6. Het hof heeft ter zitting de vraag aan de orde gesteld of het hoger beroep, gelet op de formulering in de aanhef van het beroepschrift, mede is ingesteld door de ouders en zoja, of de ouders van mening zijn dat zij beroep kunnen instellen tegen de bestreden beschikking.
7. De advocaat van de ouders heeft zich op het standpunt gesteld dat in de aanhef van het beroepschrift is bedoeld de ouders eveneens als appellanten aan te merken. Hoewel de ouders in eerste aanleg geen procespartij waren, kunnen zij volgens hun advocaat toch hoger beroep tegen de bestreden beschikking instellen, omdat ze als belanghebbenden dienen te worden aangemerkt.
8. Het hof overweegt als volgt. Uit de bestreden beschikking volgt dat de kantonrechter de ouders niet als belanghebbende heeft aangemerkt. Volgens geldende jurisprudentie (HR 11 januari 2002, NJ 2002, 463) dient het begrip belanghebbende in machtigingsprocedures beperkt te worden uitgelegd. In de lijn van deze jurisprudentie is het hof dan ook van oordeel dat de ouders in de onderhavige kwestie niet als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. Gelet hierop komt aan de ouders naar het oordeel van het hof in deze niet het recht van hoger beroep toe. Het hof zal dan ook het hoger beroep voor zover dit is ingesteld door de ouders, niet-ontvankelijk verklaren.
Inhoudelijke beoordeling
9. Op grond van artikel 1:450 BW kan een mentorschap worden ingesteld indien een meerderjarige niet in staat is zijn belangen van niet-vermogensrechtelijke aard zelf behoorlijk waar te nemen. Krachtens artikel 1:453 is de betrokkene tijdens het mentorschap onbevoegd rechtshandelingen te verrichten in aangelegenheden betreffende zijn verzorging, verpleging, behandeling en begeleiding en vertegenwoordigt de mentor de betrokkene in deze aangelegenheden in en buiten rechte.
10. Het aanvragen van een CIZ-indicatie is naar het oordeel van het hof een rechtshandeling van niet-vermogensrechtelijke aard, in voormelde zin, die de mentor derhalve namens de betrokkenen dient te verrichten. De wet voorziet niet in de mogelijkheid van vervangende toestemming indien de mentor, zoals in casu, weigert een dergelijke rechtshandeling te verrichten. De enige weg die alsdan voor de betrokkenen open staat is het indienen van een verzoek tot ontslag van de mentor op grond van artikel 1:461 lid 2. Ter zitting is gebleken dat betrokkenen een dergelijk verzoek inmiddels hebben ingediend, doch dat de kantonrechter hier nog niet op heeft beslist.
11. Gelet op het voorgaande zal het hof zowel het primaire als het subsidiaire verzoek van de betrokkenen afwijzen als niet op de wet gegrond.
Kostenveroordeling
12. Het hof ziet, los van de vraag of een proceskostenveroordeling gerechtvaardigd is indien een verzoek als niet op de wet gegrond wordt afgewezen, geen mogelijkheid om de mentor dan wel de bewindvoerder te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg en de hoger beroepsprocedure, nu noch de mentor, noch de bewindvoerder een formele procespartij is in deze zaak. Het hof zal mitsdien bepalen dat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep draagt.
Slotsom
13. Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.
De beslissing
Het gerechtshof:
verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk voor zover dat is ingesteld door [appellant 3] en [appellante 4];
wijst het in hoger beroep verzochte af;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Groningen, sector kanton, locatie Groningen, van 16 juni 2011 waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 6 maart 2012 in bijzijn van de griffier.