ECLI:NL:GHLEE:2012:BV8688

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.100.254/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep van een voetballer tegen een sportclub inzake rehabilitatie en schadevergoeding na beschuldigingen van onzorgvuldig handelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant], een voetballer en jeugdtrainer, tegen de sportclub LSC 1890. [Appellant] vorderde in eerste aanleg rehabilitatie, opheffing van een parkverbod en een voorschot op schadevergoeding van € 15.000,--. De voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden had op 7 december 2011 de vorderingen van [appellant] afgewezen, omdat er geen sprake was van onzorgvuldig of onrechtmatig handelen door LSC. Het hof heeft de zaak op 29 februari 2012 behandeld, waarbij [appellant] twaalf grieven heeft ingediend. De feiten van de zaak zijn dat [appellant] sinds 2004 verbonden was aan LSC als jeugdtrainer, maar dat er klachten zijn binnengekomen van ouders over zijn gedrag in de kleedkamers. Na een aangifte door LSC op 9 juni 2012, werd [appellant] geschorst. Het hof oordeelde dat LSC in haar handelen niet onzorgvuldig was geweest, gezien de ernst van de beschuldigingen en het belang van de vereniging om de rust te bewaren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de voorzieningenrechter en veroordeelde [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 13 maart 2012
Zaaknummer 200.100.254/01
(zaaknummer rechtbank: 115795 / KG ZA 11-325)
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J. Werle, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. J. Werle, advocaat te Leeuwarden,
tegen
S.V.C. L.S.C. 1890,
gevestigd te Sneek,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: LSC,
advocaat: mr. A. Ilicic, kantoorhoudende te Leeuwarden,
voor wie gepleit heeft mr. A. Ilicic, advocaat te Leeuwarden.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 7 december 2011 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden.
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 4 januari 2012 is door [appellant] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van LSC tegen de zitting van 17 januari 2012.
De conclusie van de dagvaarding in hoger beroep, tevens houdende de grieven, luidt:
“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis (…) te vernietigen, en, opnieuw rechtdoende, met verbetering van gronden, [naar het hof leest:] de vorderingen van [appellant] alsnog toe te wijzen, met veroordeling van L.S.C. 1890 in de kosten van het geding in beide instanties.”
[appellant] heeft hierbij drie producties in het geding gebracht.
Bij memorie van antwoord is door LSC verweer gevoerd met als conclusie:
“bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad het hoger beroep van [appellant] ongegrond te verklaren en het vonnis van de Voorzieningenrechter (…) te bekrachtigen, met veroordeling van [appellant] in de kosten van deze hoger beroepprocedure.”
Partijen hebben hun zaak op 29 februari 2012 doen bepleiten, zijdens [appellant] onder overlegging van een pleitnota.
Voorafgaand aan het pleidooi heeft [appellant] nog een drietal producties in het geding gebracht.
Ten slotte hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof een dag bepaald waarop arrest zal worden gewezen.
De grieven
[appellant] heeft twaalf grieven opgeworpen.
De beoordeling
De feiten
1. Tegen de weergave van de vaststaande feiten in rechtsoverweging 2 van genoemd vonnis van 7 december 2011 is geen grief ontwikkeld, zodat ook in hoger beroep van die feiten zal worden uitgegaan.
2. Deze feiten komen, met een enkele aanvulling van het hof, op het volgende neer.
2.1 [appellant] is vanaf het jaar 2004 verbonden geweest aan LSC als gediplomeerd jeugdtrainer, laatstelijk van het B-1 team, in het seizoen 2009-2010.
2.2 Op 1 februari 2010 hebben [appellant] en (de voorzitter van) LSC wederom een vrijwilligersovereenkomst getekend voor het seizoen 2010-211.
2.3 Bij LSC zijn klachten binnengekomen over [appellant] van ouders van twee D2-spelers. Er heeft vervolgens een gesprek plaatsgevonden tussen de twee vaders, hun 11/12-jarige zoons en [vader 1] (hoofd jeugdopleidingen van LSC) en [vader 2] (jeugdvoorzitter, hierna: [vader 2]). In een e-mailbericht heeft [vader 2] het volgende aan [voorzitter] (de voorzitter van LSC, hierna: [voorzitter]) medegedeeld:
”[voorzitter],
Hierbij zoals afgesproken een opsomming van de feiten zoals door de 2 jongens aangegeven:
- omkleden in hun box
- in de box van D2 verschijnen, soms wel 2 tot 3 keer
- komt alleen als ze onder de douche staan, indien ze aangekleed zijn vertrekt hij meteen weer
- als ze niet aangekleed zijn gaat hij soms erbij zitten
- vraagt of alles goed gaat
- zegt dat ze de handdoek niet om hoeven te doen omdat “wij” er allemaal hetzelfde uitzien en “hij” is het maar
- de jongens hebben het gevoel als ze naakt uit de douche komen hij ze van tot teen bekijkt; als ze dan terug kijken stopt hij daarmee
- hij heeft iemand ongevraagd opgetild in de douche om deze kouder/warmer te zetten
- beide jongens hebben gezien dat hij ook meerdere malen bij D1 naar binnen ging terwijl ze stonden te douchen
- een van de jongens heeft gezien dat hij in de douche bij D1 wilde kijken; een D-speler ging er toen voor staan en vervolgens probeerde hij er omheen te kijken
Een en ander is sinds een week of 6 (kan ook langer zijn) bezig.
Al vrij snel heeft een van de D2-spelers het thuis vertelt en na de derde keer hebben de ouders aan de bel getrokken.”
2.4 LSC had [appellant] in het verleden enkele keren gewaarschuwd dat hij niet samen met de jeugd ("in de box") moest gaan douchen.
2.5 Op 9 juni 2012 heeft LSC aangifte tegen [appellant] gedaan ter zake van de klachten zoals in het hiervoor genoemde e-mailbericht van [vader 2] vermeld.
2.6 Nadien – in diezelfde maand – heeft een gesprek plaatsgevonden tussen LSC (in de persoon van [voorzitter] en [vader 2]) en [appellant], waarbij [appellant] op de hoogte is gesteld van de klachten die over hem waren geuit, zoals in het hiervoor onder rechtsoverweging 2.3 geciteerde e-mailbericht vermeld. [appellant] is in dit gesprek kenbaar gemaakt dat hij geschorst werd.
2.7 Nadat de volgende dag telefonisch was gesproken tussen [voorzitter] en [appellant], heeft [voorzitter] [appellant] bij brief van 26 juni 2010 het volgende medegedeeld:
“Geachte heer [appellant],
In de gesprekken die wij met u hebben gehad, heeft u aangegeven wegens drukke privé werkzaamheden te willen stoppen als jeugdtrainer bij LSC 1890.
Er ligt inmiddels een getekend vrijwilligersovereenkomst voor het komende seizoen, maar door uw gewijzigde omstandigheden hebben beide partijen, u en LSC 1890, er mee ingestemd zonder financiële verplichtingen jegens elkaar de overeenkomst te ontbinden.
Dat betekent, dat u vanaf het seizoen 2010/2011 geen jeugdtrainer meer zult zijn bij onze vereniging. (…)”
2.8 [appellant] heeft vervolgens te kennen gegeven met de inhoud van voormelde brief van 26 juni 2010 akkoord te gaan.
2.9 Nadat LSC bekend was geworden met de omstandigheid dat [appellant] bij VV Scharnegoutum ’70 als trainer aan het werk was, heeft zij de bestuursleden van VV Scharnegoutum ’70 op de hoogte gesteld dat er klachten van (ouders van de) jeugdleden van LSC waren en dat inmiddels tegen [appellant] een politieonderzoek liep. VV Scharnegoutum ’70 heeft vervolgens de samenwerking met [appellant] beëindigd.
2.10 Bij brief van 22 februari 2011 is door de officier van justitie onder meer het volgende aan [appellant] medegedeeld:
“Op mijn parket is een proces-verbaal binnengekomen, waarin u als verdachte bent aangemerkt.
Inmiddels heb ik besloten u daarvoor niet (verder) te vervolgen.
De reden hiervoor is dat naar mijn oordeel:
U ten onrechte als verdachte bent aangemerkt.
Deze zaak is hiermee afgedaan, tenzij
a. ik op grond van nieuwe feiten of omstandigheden deze beslissing moet herzien;
b .het gerechtshof alsnog een vervolging beveelt. Dat kan als een ander, die is benadeeld door het feit waarvan u verdacht wordt, zich beklaagt over mijn beslissing u niet te vervolgen.
De officier van justitie.”
2.11 Bij brief van 25 mei 2011 heeft LSC (in de persoon van [voorzitter]) onder meer het volgende aan [appellant] medegedeeld:
“(…)
- alle feiten, die bij jou en ons bekend zijn, overeind blijven, ondanks dat er geen rechtszaak is geweest en dus geen veroordeling, maar ook geen vrijspraak;
willen we je dringend verzoeken de vereniging en diens jeugdleden volledig met rust te laten en in dat kader geen contacten meer te zoeken, behalve – desgewenst – met de voorzitter van de vereniging.
Op 24 mei 2011 heeft het bestuur in een ingelaste vergadering besloten jou vanaf die datum definitief en onvoorwaardelijk de toegang tot de terreinen en gebouwen van svc LSC 1890 te ontzeggen wegens de laakbare feiten en handelingen tegenover (jongere) jeugdleden. (…)”
2.12 Bij beschikking van 22 juni 2011 op het verzoek van [appellant] tot schadevergoeding ex artikel 591a Sv is door de voorzitter van de strafkamer van de rechtbank Leeuwarden aan [appellant] een vergoeding van € 3.142,55 toegekend.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3.1 [appellant] heeft – samengevat – gevorderd dat LSC wordt veroordeeld om hem (middels een publicatie op haar website en een vertrouwelijke brief, een en ander op straffe van een dwangsom) te rehabiliteren, het sportpark- en/of contactverbod op te heffen, zich te onthouden van uitingen die hem in verband brengen met (seksueel) ongewenst gedrag en hem een voorschot op schadevergoeding te voldoen ad € 15.000,--, met veroordeling van LSC in de kosten van het geding.
LSC heeft verweer gevoerd.
3.2 Bij het vonnis waarvan beroep heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen, onder overweging – kort samengevat – dat er naar haar oordeel geen sprake is van onzorgvuldig c.q. onrechtmatig handelen jegens [appellant] door LSC. Ten aanzien van de gevorderde opheffing van het sportparkverbod werd overwogen dat LSC een besloten vereniging is waarvan [appellant] trainer noch lid is en dat LSC met het parkverbod de rust op het complex wenst te bewaren, terwijl [appellant] geen dringende reden heeft aangevoerd om daar aanwezig te zijn. Van een contactverbod is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake.
Geen wijziging van eis
4. [appellant] heeft zijn vordering in het petitum van de appeldagvaarding opnieuw geformuleerd. Nu deze formulering volledig overeenstemt met hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd, is hier van een wijziging van eis geen sprake, reden waarom deze hierboven onder “Het geding in hoger beroep” door het hof niet woordelijk is herhaald. Uit het verweer van LSC blijkt overigens dat ook zij de hernieuwde formulering niet als zodanig heeft opgevat.
Spoedeisend belang
5. LSC heeft aangevoerd dat het spoedeisend belang aan [appellant]’ vordering ontbreekt. Nu [appellant] onweersproken heeft gesteld dat hij nog altijd hinder ondervindt van het feit dat hij met seksueel grensoverschrijdend gedrag bij LSC in verband is gebracht en aangeeft tot op de dag van vandaag de wens te hebben het sportpark van LSC ongehinderd te kunnen betreden, acht het hof het spoedeisend belang bij zijn vorderingen ook in hoger beroep voldoende gegeven. Verder bevat zijn eis de betaling van een geldsom, waaraan het spoedeisend belang niet kan worden ontzegd.
De grieven
6.1 Het hof leest in de grieven en de daarop gegeven toelichting, aangevuld met hetgeen bij pleidooi nog naar voren is gebracht, geen andere relevante stellingen of verweren dan die welke reeds in eerste aanleg zijn aangevoerd en door de voorzieningenrechter gemotiveerd verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de voorzieningenrechter ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
Ter toelichting voegt het hof daar nog het navolgende aan toe.
6.2 [appellant] neemt het LSC in het bijzonder kwalijk dat zij eerst aangifte tegen hem heeft gedaan en pas daarna het gesprek met hem is aangegaan. Door aldus hoor en wederhoor achterwege te laten, heeft LSC onrechtmatig gehandeld, aldus [appellant]. Voorts heeft LSC hem naar zijn zeggen bewust beschadigd door expliciet aangifte van “ontucht” en “schennis” te doen.
6.3 Het hof volgt [appellant] hierin niet. Het moge zo zijn dat het mogelijk was geweest om [appellant] vooraf van haar gang naar de politie op de hoogte te stellen, maar dat wettigt nog niet de conclusie dat LSC door dat na te laten onzorgvuldig heeft gehandeld. Bij een gevoelig verwijt als waarvan hier sprake was is het, wat er van de juistheid van dat verwijt ook zij, begrijpelijk en zelfs verstandig dat de sportclub zich tot justitie heeft gewend, alvorens tot verdere actie over te gaan. LSC heeft bovendien onbetwist gesteld dat haar relaas niet op haar eigen verzoek, maar op aandringen van de zedenpolitie in de vorm van een formele aanklacht is gegoten. Ook met het gebruik van de termen “ontucht” en/of “schennis”, zo deze al expliciet door LSC zijn gebruikt (hetgeen LSC heeft betwist), zijn de grenzen van het betamelijke naar het oordeel van het hof niet overschreden. Wat er verder van deze termen in juridisch opzicht ook moge zijn, zij dekken als algemene begrippen een zodanige lading dat het gebruik ervan in de gegeven context geen onrechtmatigheid oplevert.
6.4 Het gegeven dat LSC het bestuur van VV Scharnegoutum '70 over de lopende kwestie heeft ingelicht levert evenmin onrechtmatig handelen op. Ook hier geldt: gelet op de gevoeligheid van de materie kan LSC niet als onzorgvuldig worden verweten dat zij aanleiding zag haar collega-vereniging te informeren. Daar komt bij dat in de onderhavige procedure niet is komen vast te staan dat LSC aan VV Scharnegoutum '70 meer dan de droge feiten (te weten: dat er klachten van (ouders van) spelers waren geweest en dat er naar aanleiding daarvan een justitieel onderzoek liep) heeft gemeld.
6.5 [appellant] heeft in hoger beroep stukken in het geding gebracht om aan te tonen dat het parkverbod nog altijd diffamerend is en dat er zelfs van een recente nieuwe beschadiging, in de vorm van een onheuse bejegening in verband met een op het terrein van LSC gehouden herdenkingswedstrijd, sprake is.
6.6 Het hof stelt voorop, gelijk ook de voorzieningenrechter heeft gedaan, dat het LSC als besloten vereniging in beginsel vrij staat om niet-leden van haar terrein te weren, zeker als dat gebeurt met het oogmerk om de rust op het complex te bewaren. Het bestuur heeft dan ook in redelijkheid kunnen beslissen om het parkverbod te laten voortduren, temeer nu de verwijten die [appellant] (op zijn beurt) aan het adres van haar voorzitter [voorzitter] heeft gemaakt een explosief karakter hebben.
6.7 De recente beschadiging bestaat er volgens [appellant] in dat LSC hem, door hem, in weerwil van een uitnodiging van één van de intimi van een overleden speler, niet toe te laten tot een herdenkingswedstrijd, niet alleen de herdenking van een hem dierbare speler heeft onthouden, maar hem ook opzettelijk en wederom in opspraak heeft gebracht. De gestelde gang van zaken wordt door LSC betwist. Aangezien uitgebreide bewijslevering het kader van een kort geding procedure te buiten gaat, gaat het hof verder aan deze betwiste stelling voorbij.
6.8 Geheel ten overvloede merkt het hof nog het volgende op.
Hoewel, zoals hierboven werd overwogen, LSC in deze kwestie geen onrechtmatig handelen kan worden verweten, staat het feit dat voor [appellant] een zeer ongemakkelijke situatie is ontstaan niet ter discussie. LSC heeft er bij gelegenheid van het pleidooi blijk van gegeven daar oog voor te hebben; wat het parkverbod aangaat is zij wel tot versoepeling bereid. Dat brengt het hof ertoe hier uitdrukkelijk op te merken dat het partijen uiteraard geheel vrij staat om met elkaar in overleg te treden en concrete afspraken met elkaar te maken opdat de verstoorde verhoudingen worden bijgelegd.
De slotsom
7.1 Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
7.2 [appellant] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (salaris advocaat: 3 punten, tarief II).
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van LSC begroot op € 666,-- aan verschotten en op € 2.682,-- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart dit arrest voor wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mr. K.E. Mollema, voorzitter en mrs. A.M. Koene en R.J. Voorink en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van 13 maart 2012 in bijzijn van de griffier.