ECLI:NL:GHLEE:2012:BV3456

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
31 januari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.092.871/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en draagkracht in hoger beroep na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie na de echtscheiding van partijen. De vrouw, appellante, heeft in eerste aanleg een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man, geïntimeerde, vastgesteld op € 1.200,- per maand. De vrouw verzoekt in hoger beroep deze beschikking te vernietigen en de alimentatie te bepalen op nihil of een lager bedrag. De rechtbank Leeuwarden heeft op 25 mei 2011 de alimentatie vastgesteld, maar de vrouw betwist de hoogte van haar draagkracht en de behoeftigheid van de man. Het hof onderzoekt de financiële situatie van beide partijen, waarbij de vrouw inkomsten ontvangt uit een persoonsgebonden budget (PGB) voor de zorg van haar kind, en de man een WWB-uitkering ontvangt. Het hof overweegt dat de vrouw voldoende draagkracht heeft om de alimentatie te betalen, ondanks haar argumenten over haar eigen financiële lasten. De man heeft geen andere inkomsten en is arbeidsongeschikt, wat zijn behoeftigheid onderstreept. Het hof concludeert dat de vrouw in staat is om de door de man verzochte alimentatie te betalen en bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank. De uitspraak benadrukt de noodzaak om zowel de behoeftigheid van de alimentatiegerechtigde als de draagkracht van de alimentatieplichtige zorgvuldig te beoordelen.

Uitspraak

Beschikking d.d. 31 januari 2012
Zaaknummer 200.092.871/01
HET GERECHTSHOF LEEUWARDEN
Beschikking in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. J.E.I. Bazuin, kantoorhoudende te Heerenveen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. E.J. Jongsma, kantoorhoudende te Joure.
Het geding in eerste aanleg
Bij beschikking van 25 mei 2011 heeft de rechtbank Leeuwarden de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de man, (hierna: partneralimentatie) met ingang van de dag van ontbinding van het huwelijk van partijen bepaald op € 1.200,- per maand.
Het geding in hoger beroep
Bij beroepschrift, binnengekomen op de griffie op 25 augustus 2011, heeft de vrouw verzocht de beschikking van 25 mei 2011 te vernietigen en opnieuw beslissende de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie te bepalen op nihil met ingang van 28 juni 2011, althans op een zodanig lager bedrag dan € 1.200,- bruto per maand en met ingang van zodanige datum als het hof juist acht.
Bij verweerschrift, binnengekomen op de griffie op 4 oktober 2011, heeft de man het verzoek bestreden en verzocht de vrouw in haar appel niet-ontvankelijk te verklaren, althans haar de vordering te ontzeggen als zijnde ongegrond en onbewezen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen, dan wel zodanig te beslissen als het gerechtshof juist acht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de overige stukken, waaronder een brief van 31 augustus 2011 met bijlagen van mr. Bazuin en een brief van 17 november 2011 met bijlagen van mr. Jongsma.
Ter zitting van 12 januari 2012 is de zaak behandeld. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Bazuin en de man, bijgestaan door mr. Jongsma.
De vaststaande feiten
1. Partijen zijn op 22 november 2007 met elkaar gehuwd.
2. Zowel de vrouw als de man hebben een zoon uit een eerdere relatie. De zoon van de vrouw is [kind 1], geboren op [geboortedatum] (hierna: [kind 1]). De zoon van de man is [kind 2], geboren op [geboortedatum].
3. Bij inleidend verzoekschrift van 8 september 2010 heeft de vrouw de rechtbank ondermeer verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. De man heeft op 1 december 2010 bij wijze van zelfstandig verzoek in de echtscheidingsprocedure verzocht de vrouw te veroordelen om aan hem uit te keren een bedrag van € 1.200,- bruto per maand aan partneralimentatie. De vrouw heeft zich tegen het zelfstandig verzoek van de man verweerd.
4. Bij beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 2 maart 2011, welke beschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand op 28 juni 2011, is ondermeer de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. De zaak is aangehouden ten aanzien van de partneralimentatie.
5. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank ten aanzien van de partneralimentatie beslist als hiervoor vermeld onder "Het geding in eerste aanleg". Het hoger beroep van de vrouw richt zich tegen deze beslissing.
De beoordeling
De geschilpunten
6. De geschilpunten tussen partijen betreffen:
- de behoeftigheid van de man;
- de draagkracht van de vrouw, en wel op het punt van:
o het inkomen
o de woonlast
o de premie begrafenisverzekering
o de kosten voor de opvang van [kind 1]
o de aflossing van schulden
o de extra kosten voor de verzorging en opvoeding van [kind 1].
De overwegingen van het hof
7. Op grond van artikel 1:157 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een gewezen echtgenoot ten laste van de andere echtgenoot, een uitkering tot levensonderhoud toekennen, indien deze niet voldoende inkomsten tot zijn levensonderhoud heeft, noch zich deze in redelijkheid kan verwerven.
De draagkracht van de vrouw
8. Het hof zal om proceseconomische redenen eerst beoordelen of en in hoeverre de draagkracht van de vrouw een bijdrage in het levensonderhoud van de man toelaat.
* Het inkomen
9. Partijen verschillen van mening over de vraag of het salaris dat de vrouw vanuit het aan [kind 1] toegekende Persoonsgebonden Budget (PGB) ontvangt voor de door haar aan [kind 1] verleende zorg als inkomen in de berekening van haar draagkracht dient te worden meegenomen.
10. Het hof stelt voorop dat het PGB van [kind 1] bestemd is voor het inkopen van zorg en daarom voor hem geen inkomen als bedoeld in de Wet op de Inkomstenbelasting vormt. Het hof is echter, anders dan de vrouw, van oordeel dat het salaris dat de vrouw vanuit dit PGB ontvangt wel degelijk als inkomen dient te worden aangemerkt. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat sprake is van een vergoeding voor door de vrouw ten behoeve van [kind 1] verrichte arbeid, die blijkens de aangifte inkomstenbelasting over 2009 ook aan de Belastingdienst wordt opgegeven als inkomen uit arbeid. Nu de ontvangen vergoeding in beginsel ter vrije besteding van de vrouw staat is er dan ook geen enkele reden om hiermee bij de berekening van de draagkracht geen rekening te houden.
11. Desgevraagd heeft de vrouw ter zitting verklaard dat zij de zorg voor [kind 1] in verband met zijn epilepsie liever niet aan derden wenst over te laten. Hooguit enkele keren per jaar schakelt de vrouw een bevriende verpleegkundige in om op [kind 1] te passen. Voor zover vanuit het PGB van [kind 1] al zorg bij derden wordt ingekocht, betreft dit mitsdien een verwaarloosbaar bedrag. Mede in het licht van de stelling van de vrouw dat zij intensieve 24-uurszorg aan [kind 1] verleent, gaat het hof er dan ook vanuit dat het PGB van [kind 1] volledig wordt besteed aan het salaris van de vrouw.
12. Nu de vrouw heeft aangevoerd dat het PGB van [kind 1] is verlaagd naar
€ 5.997,78 per maand, oftewel € 71.973,- bruto per jaar, en de man ter zitting desgevraagd heeft verklaard ermee in te stemmen dat dit bedrag als uitgangpunt wordt genomen voor het berekenen van de draagkracht van de vrouw, zal het hof hiervan uitgaan in zijn berekening.
* De woonlast
13. De hoogte van de woonlast van de vrouw is tussen partijen niet in geschil. Wel heeft de man aangevoerd dat de vrouw samenwoont met een nieuwe partner en dat deze partner voor de helft dient bij te dragen in de woonlast. De vrouw heeft ter zitting bevestigd dat zij sinds een jaar samenwoont, maar is van mening dat haar partner niet kan bijdragen in de woonlast, nu zijn inkomen, bestaande uit een bijstandsuitkering, volledig ten goede komt aan zijn ex-partner.
14. Op grond van de Tremanormen heeft als uitgangspunt te gelden dat wanneer de onderhoudsplichtige met een nieuwe partner samenwoont, rekening wordt gehouden met de helft van de totale woonlast aangezien de nieuwe partner geacht wordt in eigen levensonderhoud te voorzien. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer wordt aangetoond dat van de partner niet gevergd kan worden een zodanige bijdrage in deze woonlast te leveren.
15. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw onvoldoende aangetoond dat van haar nieuwe partner niet gevergd kan worden dat hij voor de helft bijdraagt in de woonlast. Het had op de weg van de vrouw gelegen om haar stelling dat deze partner hiervoor onvoldoende inkomsten genereert met recente inkomensgegevens te onderbouwen. Nu de vrouw dit niet gedaan heeft, gaat het hof ervan uit dat de partner van de vrouw in staat is om in zijn eigen levensonderhoud te voorzien. Het hof zal mitsdien in de berekening van de draagkracht van de vrouw slechts rekening houden met de helft van de woonlast.
* De premie begrafenisverzekering
16. Het hof zal de door de vrouw in haar draagkrachtberekening opgevoerde premie begrafenisverzekering van € 16,- per maand buiten beschouwing laten, nu deze geen voorrang dient te krijgen op de onderhoudsverplichting ten behoeve van de man. Deze kosten dienen naar het oordeel van het hof te worden bestreden uit de alimentatievrije voet en het aan de vrouw vrij ter beschikking staande deel van de draagkrachtruimte.
* De kosten voor de opvang van [kind 1]
17. Het hof is van oordeel dat de vrouw – tegenover de gemotiveerde betwisting door de man - onvoldoende heeft onderbouwd dat zij maandelijks een bedrag van
€ 35,- betaalt voor de kosten van opvang van [kind 1]. Het hof zal met dit bedrag dan ook geen rekening houden.
* De aflossing van schulden
18. Tussen partijen is in geschil per welke datum de schuld die de vrouw aan de man had, en waarop zij maandelijks een bedrag van € 500,- afloste, is afbetaald. De man stelt dat deze schuld in juni 2011 is afbetaald, terwijl de vrouw naar voren heeft gebracht dat zij sinds augustus 2011 niet meer afbetaalt.
19. Om doelmatigheidsredenen zal het hof ervan uitgaan dat deze schuld op de tussen partijen niet in geschil zijnde ingangsdatum van de alimentatieplicht, te weten 28 juni 2011, reeds was afgelost en het aflossingsbedrag derhalve niet in de berekening van de draagkracht van de vrouw betrekken.
20. Ten aanzien van de door de vrouw op zich genomen (huwelijkse) schuld aan de Belastingdienst twisten partijen over de hoogte van het in de berekening te betrekken aflossingsbedrag. De vrouw stelt € 900,- per maand af te lossen, wat door de man wordt betwist.
21. Het hof stelt vast dat de vrouw geen stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een betalingsregeling met de Belastingdienst heeft getroffen en hoe deze regeling luidt. Nu tussen partijen wel vast staat dat de hoogte van de schuld € 23.401,- bedraagt, acht het hof het redelijk om, gelet op de hoogte van het inkomen van de vrouw, de hoogte van de schuld en de beperkte duur van de alimentatieplicht, artikel 1:157 lid 6 BW, rekening te houden met een aflossing van € 544,- per maand.
Extra kosten voor [kind 1], de te hanteren bijstandsnorm en het draagkrachtpercentage
22. Door partijen is ter zitting naar voren gebracht dat zij - in verband met de voorrang van de onderhoudsplicht voor kinderen boven alle andere onderhoudsverplichtingen - in hun draagkrachtberekening de behoefte van [kind 1] hebben verdisconteerd door bij de berekening van de alimentatievrije voet, in afwijking van het uitgangspunt volgens de Tremanormen, uit te gaan van de bijstandsnorm voor een alleenstaande ouder, waarbij een draagkrachtpercentage van 60 is gehanteerd. Het hof zal partijen volgen in deze berekeningswijze. Gelet op de hoogte van de behoefte van [kind 1] zoals die bij de rechtbank aan de orde is geweest wordt naar het oordeel van het hof echter door enkel het hanteren van de alleenstaande oudernorm onvoldoende rekening gehouden met de extra kosten die de handicap van [kind 1] voor de vrouw met zich brengen. Het hof acht het in dit kader redelijk om tevens rekening te houden met het door de vrouw opgevoerde bedrag van € 200,- per maand aan extra kosten.
De draagkrachtberekening
23. Het voorgaande en mede in aanmerking genomen de niet betwist posten in de door de vrouw in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening, leidt tot de aan deze beschikking gehechte en door de griffier gewaarmerkte draagkrachtberekening.
24. Uit de draagkrachtberekening blijkt dat de vrouw, inclusief fiscaal voordeel, in staat is tot betaling van de door de man verzochte bijdrage in de kosten van levensonderhoud van € 1.200,- per maand. Het hof zal hierna beoordelen of de behoefte van de man aanleiding geeft om de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie lager vast te stellen dan dit bedrag.
De behoefte van de man
25. De door de rechtbank berekende behoefte van € 1.626,- netto per maand is tussen partijen niet in geschil.
De behoeftigheid van de man
26. Partijen twisten over de vraag in hoeverre de man door middel van eigen inkomsten dan wel redelijkerwijs te verwerven inkomsten in zijn behoefte kan voorzien.
* Redelijkerwijs te verwerven inkomsten
27. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof gebleken dat partijen gezamenlijk de keuze hebben gemaakt het klussenbedrijf van de man te beëindigen - naar het hof aanneemt mede in verband met de arbeidsongeschiktheid van de man voor deze werkzaamheden -, zodat de man een deel van de zorg voor [kind 1] op zich kon nemen. Als gevolg van deze keuze heeft de man sinds het huwelijk van partijen in 2007 niet meer deelgenomen aan het arbeidsproces.
28. Ter zitting heeft de man onbetwist gesteld dat de Sociale Dienst in samenwerking met het UWV heeft bepaald dat hij als gevolg van arbeidsongeschiktheid thans nog maximaal vier uur per week kan werken. Gelet op de door de man overgelegde stukken gaat het hof er vanuit dat deze arbeidsongeschiktheid alleen betrekking heeft op zijn 'eigen werk', te weten de werkzaamheden in de bouw. De man heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij tevens arbeidsongeschikt is voor andere arbeid. De vrouw is in dit kader van mening dat de man in staat moet worden geacht om inkomen te genereren als verpleegkundige. Hoewel vast staat dat de man gediplomeerd verpleegkundige is en hij in het verleden ook als zodanig heeft gewerkt, acht het hof het, gelet op de leeftijd van de man, zijn lichamelijke klachten en het feit dat hij geruime tijd niet als zodanig heeft deelgenomen aan het arbeidsproces, niet aannemelijk dat de man binnen afzienbare tijd werk als verpleegkundige zal kunnen vinden.
29. Voor zover de man niettemin, al dan niet middels reïntegratie, weer aan het werk zal kunnen, verwacht het hof niet dat hij daarbij een inkomen zal kunnen genereren van ten minste het verschil tussen voormelde bijdrage waar hij behoefte aan heeft en de door hem verzochte bijdrage. Gelet hierop zal het hof niet uitgaan van een fictieve verdiencapaciteit bij de man.
* Inkomsten
30. Voor zover de vrouw heeft willen betogen dat de man zwarte inkomsten genereert, is deze stelling naar het oordeel van het hof, gelet op de betwisting hiervan door de man, bij gebreke van nadere onderbouwing door de vrouw onvoldoende vast komen te staan.
31. De vrouw heeft voorts gesteld dat de man inkomsten geniet uit zijn aandeel in het onroerend goed in Frankrijk, welk onroerend goed in vruchtgebruik is bij de moeder van de man. De man heeft ter zitting erkend dat hij eigenaar is van een aandeel in het onroerend goed in Frankrijk, maar stelt hieruit geen inkomsten te ontvangen. Voor zover al moet worden uitgegaan van een fictief rendement uit dit vermogen, is dit rendement naar het oordeel van het hof dermate gering dat het de aan de vrouw op te leggen partneralimentatie, gelet op de hoogte van de behoefte van de man, niet verandert.
32. Het hof zal mitsdien noch met zwarte inkomsten, noch met inkomsten uit vermogen van de man rekening houden. Het enige inkomen dat de man thans heeft bestaat uit een WWB-uitkering die is verstrekt in de vorm van een lening en dient te worden terugbetaald indien de door vrouw aan de man te betalen partneralimentatie definitief op € 1.200,- per maand zal worden bepaald. Gelet op de berekende draagkracht van de vrouw en de hoogte van de behoefte van de man staat vast dat de man deze lening dient terug te betalen, zodat het hof hiermee in het kader van zijn behoeftigheid geen rekening zal houden.
33. Het vorenstaande in aanmerking nemende is er geen reden om de behoefte van de man van € 1.626,- netto per maand te corrigeren in verband met eigen inkomsten dan wel redelijkerwijs te verwerven inkomsten. Aan de vrouw kan mitsdien de door de man verzochte partneralimentatie van € 1.200,- per maand worden opgelegd.
Slotsom
34. Het vorenoverwogene leidt tot een bekrachtiging van de beschikking waarvan beroep.
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 25 mei 2011 waarvan beroep.
De beschikking is gegeven door mrs. G.M. van der Meer, voorzitter, J.G. Idsardi en I.A. Vermeulen, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 31 januari 2012 in bijzijn van de griffier.