ECLI:NL:GHLEE:2011:BU9568

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
27 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.041.852/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vraag of in eigen naam dan wel in naam van de B.V. is gecontracteerd met een advocaat

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, stond de vraag centraal of appellant in eigen naam of in naam van zijn B.V. had gecontracteerd met de advocaat van geïntimeerde. Appellant, directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf appellant], had in de jaren 2005 en 2006 juridische bijstand ontvangen van geïntimeerde. Bij de inleidende dagvaarding stond er een bedrag van € 10.148,60 aan niet-betaalde declaraties open, die allemaal op naam van [bedrijf appellant] waren gesteld. Tijdens de procedure in eerste aanleg was een deel van deze declaraties voldaan. Het hof oordeelde dat het vonnis van de rechtbank Assen, dat de vordering van geïntimeerde had toegewezen, bekrachtigd diende te worden. Het hof concludeerde dat appellant de opdracht voor de werkzaamheden aan geïntimeerde in eigen naam had gegeven, en niet als vertegenwoordiger van [bedrijf appellant]. Het hof overwoog dat de vraag of iemand in eigen naam of als vertegenwoordiger van een derde handelt, afhankelijk is van de verklaringen en gedragingen van de betrokken partijen. Appellant had niet voldoende onderbouwd dat de werkzaamheden in het belang van [bedrijf appellant] waren verricht. Het hof oordeelde dat de werkzaamheden voornamelijk betrekking hadden op privévorderingen van appellant. De grief van appellant dat geïntimeerde niet had gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat mocht worden verwacht, werd eveneens verworpen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en veroordeelde appellant in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

Arrest d.d. 27 december 2011
Zaaknummer 200.041.852/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant],
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. J.V. van Ophem, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
gevestigd te Roden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.W. Lagerwaard, kantoorhoudende te Roden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 29 september 2009 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Ter uitvoering van dit arrest heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Een schikking is niet tot stand gekomen.
Vervolgens heeft [appellant] een memorie van grieven genomen met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen het door de Rechtbank Assen op 17 juni 2009 onder zaak/rolnummer: 66893 / HA ZA 08-214 tussen partijen gewezen vonnis en opnieuw rechtdoende, geïntimeerde, als eiseres in prima, alsnog in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel haar deze te ontzeggen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten van beide instanties, en tevens geïntimeerde te veroordelen tot terugbetaling van al hetgeen zij ten onrechte op basis van dit vonnis heeft geïncasseerd, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van incassering tot het moment van betaling."
[geïntimeerde] heeft een memorie van antwoord genomen met als conclusie:
"bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, het door de Rechtbank gewezen vonnis van 17 juni 2009 bekend onder zaaknummer 66893/ HA ZA 08-214 tussen partijen gewezen te bekrachtigen, met veroordeling van appellant in de kosten van deze instantie."
Daarop hebben partijen ieder nog een akte genomen.
Vervolgens hebben partijen de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
De feiten
1. De feiten zoals door de rechtbank weergegeven in rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.3 zijn niet in geschil, behoudens voor zover met grief I wordt geklaagd dat in rechtsoverweging 2.2 onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen werkzaamheden ten behoeve van [appellant] en werkzaamheden ten behoeve van [bedrijf appellant] (hierna: [bedrijf appellant]) en dat in rechtsoverweging 2.3 is vermeld dat de facturen op verzoek van [appellant] op naam van [bedrijf appellant] zijn gesteld. Dienaangaande overweegt het hof dat, nu tussen partijen in geschil is ten behoeve van wie welke werkzaamheden zijn verricht, de rechtbank terecht bij de feiten daarop niet is ingegaan. Voorts stelt het hof vast dat de in hoger beroep als productie d bij de memorie van grieven overgelegde declaraties waarvan betaling wordt gevorderd alle op naam staan van [bedrijf appellant]. Ten slotte zal het hof, nu [appellant] dit betwist, niet als vaststaand aannemen dat hij [geïntimeerde] heeft verzocht de facturen ten name van [bedrijf appellant] te stellen. Tot vernietiging van het bestreden vonnis kan dit alles ondertussen niet leiden. In zoverre faalt de grief.
2. Met in achtneming van het vorenstaande staat, voor zover van belang, het volgende vast.
2.1. [geïntimeerde] heeft in de jaren 2005 en 2006 [bedrijf appellant] en [appellant] in verschillende zaken van juridische bijstand voorzien. [appellant] is directeur en enig aandeelhouder van [bedrijf appellant].
2.2. Ten tijde van de inleidende dagvaarding stond een bedrag van € 10.148,60 aan niet betaalde declaraties open. Al deze declaraties zijn ten name gesteld van [bedrijf appellant]. Tijdens het geding in eerste aanleg is hiervan een bedrag van € 292,46 voldaan.
Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
3. [geïntimeerde] heeft [appellant] en [bedrijf appellant] gedagvaard voor de rechtbank te Assen en (na vermindering van eis), op de hierna te bespreken gronden, hoofdelijke veroordeling van hen beide gevorderd tot betaling van € 9.856,14, vermeerderd met rente en kosten. [bedrijf appellant] is niet verschenen. [appellant] heeft verweer gevoerd. De rechtbank heeft het gevorderde toegewezen.
De bespreking van de overige grieven
4. Grief II is gericht tegen rechtsoverweging 6.3 van het vonnis. In de toelichting op deze grief wordt primair betoogd dat niet [appellant] maar [bedrijf appellant] opdrachtgever is ter zake van de werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd. Dienaangaande overweegt het hof als volgt.
5. Het hof begrijpt dat de grondslag van de vordering van [geïntimeerde] op [appellant], zoals nader ontwikkeld in de door [geïntimeerde] in eerste aanleg genomen akte van 4 maart 2009 en zoals in appel gehandhaafd, primair is gelegen in een opdracht door [appellant] aan [geïntimeerde] tot het verrichten van werkzaamheden.
6. Het verweer van [appellant] tegen deze grondslag houdt, hoewel door hemzelf niet met zoveel woorden onderkend, in wezen een beroep op vertegenwoordiging in, nu zijn verweer impliceert dat [geïntimeerde] uit de contacten met hem had moeten begrijpen dat [appellant] bij het geven van de opdracht niet voor zichzelf handelde doch in naam van [bedrijf appellant].
7. [appellant] voert daartoe aan dat de opgedragen werkzaamheden deels betrekking hadden op, althans plaatsvonden ten behoeve van [bedrijf appellant] en voor het overige (het kort geding en de afwikkeling daarvan) weliswaar een privévordering van [appellant] betroffen, maar uiteindelijk ook in het belang van [bedrijf appellant] waren. Voorts stelt [appellant] dat [geïntimeerde], zonder dat [appellant] daarom heeft gevraagd, heeft besloten de facturen voor de werkzaamheden op naam van [bedrijf appellant] te stellen.
8. [geïntimeerde] stelt hiertegenover dat de werkzaamheden uitsluitend betrekking hadden op privévorderingen van [appellant] en dat de enige reden waarom de facturen ten name van [bedrijf appellant] zijn gesteld gelegen was in het feit dat [appellant] daar uitdrukkelijk om had verzocht. Nu ook derden schulden van de schuldenaar mogen nakomen (art. 6:30 BW) heeft zij aan dit verzoek meegewerkt, aldus [geïntimeerde].
9. Het hof stelt voorop dat het antwoord op de vraag of iemand jegens een ander bij het sluiten van een overeenkomst in eigen naam - dat wil zeggen als wederpartij van die ander - is opgetreden, dan wel (mede) als vertegenwoordiger van een derde, afhangt van hetgeen hij en die ander daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en mochten afleiden (o.a. HR 11 maart 1977, NJ 1977, 521 en HR 18-03-2005, LJN AR5213, NJ 2006/606).
10. Vaststaat dat de opdracht aan [geïntimeerde] is gegeven bij monde van [appellant], terwijl niet is gesteld of gebleken dat [appellant] daarbij met zoveel woorden heeft verklaard dat hij de opdracht gaf in naam van [bedrijf appellant], of woorden van gelijke strekking.
11. Naar het oordeel van het hof mocht [geïntimeerde] op grond hiervan in beginsel aannemen dat [appellant] de opdracht voor hemzelf gaf, tenzij zij uit andere omstandigheden had moeten afleiden dat [appellant] niet de bedoeling had zichzelf te binden doch [bedrijf appellant].
12. In dit verband is door [appellant] aangevoerd dat de werkzaamheden (voor een deel) in het belang van [bedrijf appellant] zijn verricht. Het hof begrijpt dat [appellant] daarmee wil betogen dat [geïntimeerde] uit de aard van de te verrichten werkzaamheden had moeten afleiden dat [appellant] niet zichzelf maar zijn vennootschap wenste te binden. [geïntimeerde] heeft daartegenover gesteld dat alle werkzaamheden waarvan thans betaling wordt gevorderd ten behoeve van [appellant] in privé zijn verricht.
13. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] voldoende heeft onderbouwd haar stelling dat de werkzaamheden die betrekking hadden op de restitutie van de ten onrechte aan een derde overgemaakte AOV-uitkering betrekking hadden op een vordering van [appellant] in privé. [appellant] was ook in privé procespartij in het hierop betrekking hebbende kort geding. Dit kort geding (en de nasleep daarvan, waaronder de faillissementsaanvraag) had voorts betrekking op incasso van loon en vakantiegeld. Ook deze vorderingen zijn naar hun aard duidelijk privévorderingen. In het licht daarvan heeft [appellant] onvoldoende gemotiveerd betwist dat de werkzaamheden waarvan betaling wordt gevorderd betrekking hadden op vorderingen van [appellant] in privé. Het feit dat in afgeleide zin de incasso van vorenbedoelde vorderingen ook in het belang van [bedrijf appellant] zou zijn, acht het hof daartoe onvoldoende. Dat [geïntimeerde] ook andere werkzaamheden zou hebben verricht dan die verband houdende met de incasso van vorengenoemde privévorderingen is door [appellant] onvoldoende onderbouwd gesteld. Het enkele gegeven dat in de correspondentie inzake de hiervoor bedoelde vorderingen hier en daar gerefereerd wordt aan andere kwesties waarbij [bedrijf appellant] betrokken zou zijn, acht het hof in dit verband onvoldoende.
14. Het feit dat de declaraties voor de werkzaamheden ten name van [bedrijf appellant] zijn gesteld acht het hof, bezien in samenhang met het vorenstaande, eveneens van onvoldoende betekenis om van vertegenwoordiging uit te gaan. Tussen partijen staat immers vast dat ook werkzaamheden waarvan niet ter discussie is dat die in opdracht van [appellant] in privé zijn verricht en uiteindelijk ook door hem persoonlijk zijn betaald, te weten werkzaamheden in verband met zijn echtscheiding, zijn gedeclareerd op naam van (eerst Totaal Isolatie Noord B.V. en vervolgens) [bedrijf appellant].
15. In het licht van dit alles is het hof van oordeel dat het ervoor moet worden gehouden dat [appellant] de opdracht voor de werkzaamheden voor zichzelf heeft gegeven.
16. Subsidiair, heeft [appellant] betoogd dat [geïntimeerde], in geval [appellant] zijn opdrachtgever was, niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat mocht worden verwacht en door haar kosten zijn gemaakt die onnodig/overbodig waren. Dienaangaande is het hof van oordeel dat dit betoog in het licht van het daartegen gevoerde verweer zowel een deugdelijke onderbouwde feitelijk grondslag ontbeert als een rechtsgrond op basis waarvan in het onderhavige geval het gestelde kan leiden tot het rechtsgevolg dat [geïntimeerde] geen aanspraak kan maken op betaling voor verrichte werkzaamheden.
17. De grief faalt.
18. Grief III gaat in op hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 6.4 heeft overwogen voor het geval de primaire grondslag voor de vordering (opdracht door [appellant]) niet zou opgaan. Aangezien uit het vorenstaande voortvloeit dat de primaire grondslag de vordering wel volledig draagt, heeft [appellant] bij de bespreking van deze grief geen belang.
19. Met grief IV klaagt [appellant] over de toewijzing van de gevorderde contractuele rente. Voor zover die grief voortbouwt op de hiervoor verworpen grieven, is zij ongegrond. Voor zover wordt aangevoerd dat de algemene voorwaarden waarop [geïntimeerde] deze vordering heeft gebaseerd niet zijn overeengekomen en niet ter hand zijn gesteld, overweegt het hof als volgt. [appellant] gaat met dit voor het eerst in hoger beroep gevoerde (summiere) verweer niet in op de bij inleidende dagvaarding onder 3 geponeerde stelling dat [appellant] erop attent is gemaakt dat de werkzaamheden van [geïntimeerde] geschieden onder toepasselijkheid van de algemene voorwaarden die zijn afgedrukt aan de achterzijde van het briefpapier van [geïntimeerde]. Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] deze stelling poneert tegen de achtergrond van, naar tussen partijen vaststaat, de langdurige samenwerking tussen partijen. Gelet hierop is de grief onvoldoende onderbouwd en faalt deze ook in zoverre.
20. Grief V mist naast de overige grieven zelfstandige betekenis en deelt het lot daarvan.
De slotsom.
21. Het vonnis waarvan beroep voor gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant] zal worden bekrachtigd met veroordeling van [appellant] als de in het ongelijk te stellen partij in de kosten van het geding in hoger beroep (wat betreft de aan de zijde van [geïntimeerde] te liquideren advocaatkosten te begroten overeenkomstig 2 ½ punt in tarief I) .
De beslissing
Het gerechtshof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep, voor zover gewezen tussen [geïntimeerde] en [appellant];
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak op € 419,- aan verschotten en € 1.580,- aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter, G. van Rijssen en R.A. van der Pol,
en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 27 december 2011 in bijzijn van de griffier.