ECLI:NL:GHLEE:2011:BP7451

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
15 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
200.032.482/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming en bewijsvoering bij contractuele afspraken over regiebasis of vaste aanneemsom

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Leeuwarden werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een civiele zaak met betrekking tot aanneming. De appellant, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.A. Schütz, had in eerste aanleg een vordering ingesteld tegen de geïntimeerde, vertegenwoordigd door advocaat mr. R.H. Knegtering, over de vraag of er op regiebasis was gecontracteerd of dat er een vaste aanneemsom was overeengekomen. Het hof oordeelde dat de grieven van de appellant niet konden slagen, omdat het tussenarrest van 5 oktober 2010 had vastgesteld dat er sprake was van een vaste aanneemsom. De appellant had in zijn grieven verondersteld dat dit niet het geval was, wat de basis van zijn argumentatie ondermijnde.

Tijdens de procedure werd de appellant in de gelegenheid gesteld om te specificeren welk deel van het door hem begrote bedrag van € 5.000,= betrekking had op de behandeling van houtworm, aangezien dit de enige betwiste werkzaamheid was. De appellant had echter niet voldoende bewijs geleverd om zijn vordering te onderbouwen. Het hof concludeerde dat de grieven van de appellant, waaronder de stelling dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat hij de betaling van € 2.266,65 had geweigerd, niet konden leiden tot vernietiging van het bestreden eindvonnis.

Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de rechtbank en veroordeelde de appellant in de kosten van het geding in hoger beroep. Het hof oordeelde dat de appellant als de overwegend in het ongelijk gestelde partij diende te worden aangemerkt, en dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad werd verklaard. Dit arrest werd uitgesproken op 15 februari 2011.

Uitspraak

Arrest d.d. 15 februari 2011
Zaaknummer 200.032.482/01
HET GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN
Arrest van de vierde kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellant]
wonende te [woonplaats],
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna te noemen: [appellant],
advocaat: mr. R.A. Schütz, kantoorhoudende te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. R.H. Knegtering, kantoorhoudende te Leeuwarden.
De inhoud van het tussenarrest d.d. 5 oktober 2010 wordt hier overgenomen.
Het verdere procesverloop
Na het tussenarrest heeft [appellant] en vervolgens [geïntimeerde] een akte genomen. Hierna hebben partijen de stukken opnieuw overgelegd voor het wijzen van arrest.
De verdere beoordeling
Grief V
1. Ter zake van het leveren en aanbrengen van een wasbak in de stal, van een stalraampje en beplating (de vermelding beplanting in het tussenvonnis is een verschrijving), alsmede de behandeling van houtworm op zolder heeft het hof de zaak naar de rol verwezen teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen te specificeren welk deel van het door hem op € 5.000,= begrote bedrag betrekking heeft op de behandeling tegen houtworm. [appellant] is tegelijkertijd in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de vraag of hij nog bewijs wenst aan te bieden van de bestrijding van de houtworm, aangezien dat de enige betwiste werkzaamheid was.
2. [appellant] heeft hierop gereageerd door op te merken dat het niet gaat om de bestrijding van houtworm maar om de vervanging van door houtworm aangetast hout op zolder (de zadelkamer). Onder verwijzing naar een bij zijn laatste akte overgelegde productie specificeert hij de niet in de berekeningen van [geïntimeerde] betrokken werkzaamheden. De specificatie resulteert in een totaal van € 6.717,55 inclusief BTW.
3. Het hof constateert dat [appellant] met deze akte de grondslag van zijn vordering tot betaling van meerwerk wijzigt voor zover deze niet betrekking heeft op het in het tussenarrest genoemde meerwerk. [geïntimeerde] heeft daarmee niet ingestemd, en heeft deze nieuw opgevoerde werkzaamheden eveneens betwist, terwijl er geen bewijs van is aangeboden. Het hof zal om die reden in zoverre aan de vordering voorbij gaan.
4. Uit de specificatie valt niet op te maken welke bedragen zijn toe te rekenen aan uitsluitend het leveren en aanbrengen van een wasbak in de stal en van een stalraampje en beplating. Om die reden zal de vordering ook ten aanzien van deze werkzaamheden moeten stranden. Het betreft namelijk een vordering tot nakoming van een verbintenis uit overeenkomst. Het staat het hof niet vrij om bij gebreke van bewijs van het voor deze werkzaamheden verschuldigde bedrag, dat bedrag te begroten en door middel van schatting vast te stellen (HR 29-10-1999, LJN: AA1486).
De grieven I, II en III
5. De eerste drie grieven stranden omdat - zoals in het tussenarrest van 5 oktober 2010 is geoordeeld - sprake is van een vaste aanneemsom, terwijl aan die grieven steeds de veronderstelling ten grondslag ligt dat daarvan geen sprake is.
Grief VI
6. De zesde grief luidt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat [appellant] de betaling van € 2.266,65 door [geïntimeerde] heeft geweigerd en dat daarom de gevorderde incassokosten en de contactuele rente hierover dienen te worden afgewezen. In de grief wordt aangevoerd dat het aanbod van [geïntimeerde] slechts betaling van € 5.000,= tegen finale kwijting betrof. [geïntimeerde] heeft volgens [appellant] nooit onvoorwaardelijk het door [geïntimeerde] erkende bedrag van € 2.266,65 willen betalen.
7. Ook deze grief faalt. [geïntimeerde] heeft betaling aangeboden van (meer dan) wat hij nog verschuldigd was. Hij kon om die reden aan dat aanbod de voorwaarde stellen dat deze tegen finale kwijting zou plaatsvinden.
De slotsom
8. Nu geen van de grieven tot vernietiging van het bestreden eindvonnis van 11 februari 2009 kan leiden, zal dat vonnis worden bekrachtigd. Het tussenvonnis van 30 mei 2007 zal deels worden vernietigd. [appellant] zal als de overwegend in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep (tariefgroep II, 1,5 punten).
De beslissing
Het gerechtshof:
Vernietigt het vonnis van 30 mei 2007 voor zover [appellant] daarin is opgedragen te bewijzen dat partijen zijn overeengekomen dat het door hem te verrichten werk op regiebasis zou worden uitgevoerd;
bekrachtigt het vonnis van 11 februari 2009 waarvan beroep;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het geding in hoger beroep en begroot die tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] € 419,= aan verschotten en € 1.341,= aan geliquideerd salaris voor de advocaat;
verklaart dit arrest ten aanzien van de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Aldus gewezen door mrs. L. Janse, voorzitter. M.W. Zandbergen en M.M.A. Wind, en uitgesproken door de rolraadsheer ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 15 februari 2011 in bijzijn van de griffier.