ECLI:NL:GHLEE:2010:BO1678

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
24-001065-07
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte wegens verjaring en gebrek aan bewijs in economische delicten

In deze zaak heeft het Gerechtshof Leeuwarden op 22 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen. De verdachte was aangeklaagd voor twee overtredingen van de Flora- en faunawet, waarbij het openbaar ministerie stelde dat hij opzettelijk beschermde diersoorten had gekocht en in voorraad had. Het hof oordeelde echter dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de verdachte deze delicten opzettelijk had begaan. Hierdoor werd de verdachte vrijgesproken van de misdrijven.

Daarnaast werd het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de overtredingen, omdat de verjaringstermijn van drie jaar was overschreden. De verdachte had op 24 april 2007 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar meer dan drie jaar waren verstreken tot de betekening van de appeldagvaarding op 24 juli 2010. Het hof concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de verjaring hadden gestuit, waardoor de vervolging niet meer mogelijk was.

Het hof vernietigde het eerdere vonnis en sprak de verdachte vrij van de ten laste gelegde misdrijven, terwijl het openbaar ministerie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging van de overtredingen. Dit arrest benadrukt het belang van de redelijke termijn in strafzaken en de gevolgen van verjaring voor de vervolging van overtredingen.

Uitspraak

Parketnummer: 24-001065-07
Parketnummer eerste aanleg: 18-045449-04
Arrest van 22 oktober 2010 van het gerechtshof te Leeuwarden, economische kamer,
op het hoger beroep tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Groningen van 16 april 2007 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1977] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
verschenen in persoon, bijgestaan door zijn raadsman, mr. J.G.G. Wilgers, advocaat te Goes.
Het vonnis waarvan beroep
De economische politierechter in de rechtbank Groningen heeft de verdachte bij het vonnis wegens misdrijven veroordeeld tot een straf, zoals in dat vonnis omschreven.
Gebruik van het rechtsmiddel
De verdachte is op de voorgeschreven wijze en tijdig in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg op 7 november 2005 en op 2 april 2007.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman van verdachte betoogd dat er in eerste aanleg sprake is van undue delay ten gevolge waarvan het openbaar ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Volgens vaste jurisprudentie leidt overschrijding van de redelijke termijn niet tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging. Regel is dat overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden.
Het beroep op de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in de vervolging wordt dan ook verworpen.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof verdachte zal vrijspreken van de onder 1 en 2 ten laste gelegde misdrijven, het overige onder 1 en 2 ten laste gelegde bewezen zal verklaren, zal kwalificeren als overtredingen en verdachte ter zake zal veroordelen tot tweemaal een geheel voorwaardelijke geldboete van € 250,- met een proeftijd voor de duur van 2 jaren.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis vernietigen en opnieuw recht doen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
1.
hij in [plaats], althans in [land] in of omstreeks de tweede helft van 2003, althans in of omstreeks 2003, al dan niet opzettelijk, een buizerd (Buteo buteo), voorzien van een naadloos gesloten pootring, met het nummer [nummer], met betrekking tot welke vogel tevens een (vals) certificaat, nr.[nummer], werd verstrekt of afgegeven, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, heeft gekocht en/of verworven en/of ten verkoop voorhanden of in voorraad heeft gehad
en/of
in de gemeente [gemeente 1], dan wel elders in Nederland, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht en/of onder zich heeft gehad en/of heeft verkocht en/of afgeleverd aan een zekere [naam];
2.
hij in de gemeente [gemeente 2], althans in Nederland, in of omstreeks september 2003, althans in of omstreeks 2003, al dan niet opzettelijk een Amerikaanse torenvalk (Falco sparverius), voorzien van een open ring, met het nummer [nummer] behorende tot een beschermde inheemse diersoort, ten verkoop voorhanden en/of in voorraad en/of onder zich heeft gehad en/of heeft verkocht en/of afgeleverd aan een zekere [naam].
Vrijspraak
Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten, zijn de onder 1 en 2 ten laste gelegde delicten misdrijven, voor zover zij opzettelijk zijn begaan.
Het hof acht, evenals de advocaat-generaal, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de delicten opzettelijk heeft begaan, zodat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen hem onder 1 en 2 als misdrijf ten laste is gelegd.
De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie wegens verjaring
Nu verdachte zal worden vrijgesproken van de misdrijven, dienen de onder 1 en 2 ten laste gelegde overtredingen te worden beoordeeld.
In verband met het bepaalde in artikel 70, eerste lid, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht is het recht tot strafvordering door verjaring in drie jaren voor alle overtredingen vervallen. Verdachte heeft tegen het vonnis van 16 april 2007 op 24 april 2007 hoger beroep ingesteld. Inmiddels zijn meer dan drie jaren verstreken na de veroordeling van verdachte tot aan de betekening in persoon van de appeldagvaarding op 24 juli 2010. Niet is gebleken van omstandigheden die de verjaring tussentijds zouden hebben gestuit. Het openbaar ministerie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in de vervolging.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
verklaart het verdachte onder 1 en 2 als misdrijf ten laste gelegde niet bewezen en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het openbaar ministerie ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde overtredingen niet-ontvankelijk in de vervolging.
Dit arrest is aldus gewezen door G.M. Meijer-Campfens, voorzitter, mr. O. Anjewierden en mr. R.C. van Houten, in tegenwoordigheid van mr. I.N. Koers als griffier, zijnde mr. R.C. van Houten buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
-