ECLI:NL:RBOVE:2024:857

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
19 februari 2024
Publicatiedatum
19 februari 2024
Zaaknummer
82.136000.22 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak betreffende overtreding van de Meststoffenwet

In de zaak voor de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, is de verdachte vrijgesproken van de overtreding van artikel 21b van de Meststoffenwet. De verdachte, geboren in 1959 en wonende in Rouveen, werd beschuldigd van het produceren van meer fosfaat dan toegestaan op zijn landbouwbedrijf in de jaren 2018 en 2019. De officier van justitie, mr. drs. M.J. Blotwijk, had gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide feiten. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.M.M. Kroon, voerde aan dat de verdachte niet als landbouwer in de zin van de wet kan worden aangemerkt en dat de feiten niet opzettelijk zijn gepleegd. De rechtbank heeft het onderzoek gevoerd op openbare terechtzittingen op 9 oktober 2023, 25 januari 2024 en 5 februari 2024. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet als pleger of medepleger van de tenlastegelegde feiten kan worden aangemerkt, omdat hij als vennoot van een vennootschap opereert die het landbouwbedrijf exploiteert. Hierdoor kon de rechtbank niet vaststellen dat de verdachte de overtredingen had begaan, wat leidde tot zijn vrijspraak. De rechtbank verklaarde de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging, maar sprak de verdachte vrij van de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team Strafrecht
Meervoudige economische kamer
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 82.136000.22 (P)
Datum vonnis: 19 februari 2024
Vonnis op tegenspraak in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1959 in [geboorteplaats],
wonende aan de [adres 1].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van de economische politierechter van 9 oktober 2023 en, na verwijzing door deze, op de openbare terechtzittingen van 25 januari 2024 en 5 februari 2024.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie
mr. drs. M.J. Blotwijk en van wat door verdachte en zijn raadsvrouw mr. J.M.M. Kroon, advocaat in Veenendaal, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:als landbouwer op zijn bedrijf in 2018 meer fosfaat, namelijk 722 kilo, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;
feit 2:als landbouwer op zijn bedrijf in 2019 meer fosfaat, namelijk 658 kilo, heeft geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.
Voluit luidt de tenlastelegging aan verdachte, dat:
1.
hij in het kalenderjaar 2018 te Rouveen, gemeente Staphorst, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet
opzettelijk, als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres 2]
en/of de [adres 1] aldaar, meer dierlijke meststoffen met melkvee, te
weten (ongeveer) 722,00 uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, heeft/hebben
geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht;
2.
hij in het kalenderjaar 2019 te Rouveen, gemeente Staphorst, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, al dan niet
opzettelijk, als landbouwer op zijn bedrijf gelegen aan of nabij de [adres 2]
en/of de [adres 1] aldaar, meer dierlijke meststoffen met melkvee, te
weten (ongeveer) 658,00 uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, heeft/hebben
geproduceerd dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht.

3.De voorvragen

3.1
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De verdediging heeft aangevoerd dat het recht tot strafvervolging is komen te vervallen door verjaring. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte de tenlastegelegde feiten in elk geval niet met opzet heeft gepleegd, dat van de tenlastelegging daarom alleen de overtreding resteert en dat deze overtreding, gelet op artikel 1a, eerste lid, aanhef en onder sub 1, jo. artikel 2, eerste lid, van de Wet op de economische delicten (hierna: WED), jo. artikel 70, eerste lid, aanhef en onder sub 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), is verjaard. De verdediging heeft verzocht de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren in de vervolging.
De rechtbank overweegt dat aan verdachte impliciet primair de opzetvariant ten laste is gelegd. Dat levert op grond van artikel 1a, aanhef en onder sub 1, jo. artikel 2, eerste lid, jo artikel 6 WED een misdrijf op dat wordt bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren. Voor een dergelijk strafbaar feit geldt een verjaringstermijn van twaalf jaren.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de tenlastegelegde feiten, voor zover zij misdrijven betreffen, niet verjaard zijn en verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging. [1]

4.Vrijspraak

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om vrijspraak. De verdachte heeft niet te gelden als een landbouwer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder gg Meststoffenwet.
4.4
Het oordeel van de rechtbank
De verdachte wordt verweten artikel 21b Meststoffenwet te hebben overtreden. In artikel 21b, eerste lid, Meststoffenwet is bepaald:
Het is een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. De productie van dierlijke meststoffen door melkvee wordt forfaitair vastgesteld overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 35.
Een landbouwer is volgens artikel 1, eerste lid, onder gg Meststoffenwet:
een natuurlijke persoon of rechtspersoon die of samenwerkingsverband van natuurlijke personen of rechtspersonen dat enige vorm van landbouw uitoefent op een bedrijf.
De verdachte is één van de vennoten van [medeverdachte], een melkveebedrijf en varkenshouderij. Uit het dossier volgt dat [medeverdachte] het landbouwbedrijf exploiteert. De rechtbank is van oordeel dat de vennootschap als landbouwer in de zin van artikel 1, eerste lid, onder gg Meststoffenwet moet worden aangemerkt. De verdachte verricht in zijn hoedanigheid als vennoot zijn werkzaamheden binnen het doel en kader van de vennootschap. In die hoedanigheid kan hij niet als pleger, noch als medepleger van de tenlastegelegde feiten worden aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte reeds daarom moet worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde feiten.

5.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak
- verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. ten Boer, voorzitter, mr. M.B. Werkhoven en
mr. H. Manuel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.L. Vedder, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2024.
Buiten staat
Mr. H. Manuel is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.