2. De feiten.
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende exploiteert een transportbedrijf.
2.2 Ten behoeve van zijn onderneming heeft belanghebbende op 29 maart 1990 van A een bedrag geleend ad f.200.000,--. Deze lening diende met halfjaarlijkse termijnen van f.5.000,-- te worden afgelost, terwijl over het niet afgeloste deel 5% rente per jaar diende te worden betaald. Bij te late betaling van de rente was belanghebbende een boeterente van 1% per maand verschuldigd. In 1990 en 1991 is in totaal f.15.000,-- aan rente betaald.
2.3 In 1991 en 1992 heeft A ten behoeve van belanghebbendes onderneming betalingen gedaan tot een bedrag van f.285.000,--, welke betalingen werden bijgeboekt bij voormelde lening. In 1992 is een factuur van belanghebbende aan A ad f.1.873,-- op het saldo van de lening afgeboekt. In 1995 heeft belanghebbende ten behoeve van zijn onderneming nog een bedrag van f.100.000,-- geleend van A, waardoor het saldo van de lening uitkwam op f.583.127,--. Dit saldo staat per 1 januari 1999 op belanghebbendes balans gepassiveerd.
2.4 Tussen partijen is niet in geschil dat de latere bijboekingen op de lening onder hetzelfde regiem vallen als de in 1990 gesloten lening.
2.5 Behoudens de sub 2.2 vermelde rente heeft belanghebbende geen rente aan A betaald.
2.6 Jaarlijks stuurde de adviseur van A een brief aan de adviseur van belanghebbende met daarin een specificatie van de stand van de lening en de volgens die adviseur nog verschuldigde (enkelvoudig berekende) rente. De adviseur van belanghebbende heeft deze brieven niet beantwoord, maar in 1995 de afboeking van f.1.873,-- meegedeeld onder vermelding van: "Conform voorgaande jaren heeft de heer A afgezien van rentevergoeding." De adviseur van A heeft hiertegen schriftelijk geprotesteerd.
2.7 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting heeft A steeds geen rente aangegeven, terwijl hij voor de vermogensbelasting een rentevordering aangaf van nihil, met omschrijving "p.m.", en ook de in 1995 ontstane vordering ad f.100.000,-- waardeerde op nihil.
Belanghebbende trok bij de aangifte geen rente af.
2.8 In de jaarrekeningen van belanghebbende over de jaren 1993 tot en met 1998 is als toelichting op de lening vermeld dat A over het jaar 1993 heeft afgezien van rentevergoeding.
2.9 A is op 30 oktober 1999 overleden. Bij legaat -vrij van recht- heeft A aan belanghebbende een boerderij cum annexis nagelaten alsmede al hetgeen A op belanghebbende te vorderen had. Daar de rente nimmer formeel is kwijtgescholden diende de rente voor het successierecht in aanmerking te worden genomen. De door A bepaalde legaten waren groter dan de waarde van de nalatenschap, zodat belanghebbende over zijn verkrijging wel successierecht heeft moeten betalen.
2.10 Bij het doen van aangifte voor de inkomstenbelasting/premies volksverzekeringen voor het jaar 1999 heeft belanghebbende bij het specificeren van de winst in het aangiftebiljet f.183.589,-- in aftrek gebracht met omschrijving "Nagekomen achterstallige rente A". Deze post heeft hij niet in de jaarrekening zelf opgenomen. Per 31 december 1999 is de schuld ad f.583.127,-- niet meer in de jaarrekening opgenomen.
2.11 Bij het vaststellen van de onderhavige aanslag heeft de inspecteur, naast enige thans niet in geschil zijnde -deels connexe- correcties, voormeld bedrag van ƒ.183.589,-- bij het aangegeven belastbare inkomen geteld.
Op het tijdig ingediende bezwaar van belanghebbende heeft de inspecteur bij de bestreden uitspraak dit standpunt gehandhaafd.