ECLI:NL:GHLEE:2001:AD7654

Gerechtshof Leeuwarden

Datum uitspraak
20 december 2001
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
BK 22/01
Instantie
Gerechtshof Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Huiskes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen WOZ-beschikking en waardedrukkende invloed van bodemverontreiniging

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een WOZ-beschikking van de gemeente Boarnsterhim, waarbij de waarde van de onroerende zaak aan de a-straat 23 te Z is vastgesteld op f. 294.000,- per waardepeildatum 1 januari 1992. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde, maar dit bezwaar is door het hoofd van de afdeling financiën ongegrond verklaard. Hierop heeft belanghebbende beroep ingesteld bij het Gerechtshof te Leeuwarden.

Tijdens de mondelinge behandeling op 8 november 2001 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Belanghebbende stelt dat de bodemverontreiniging in de wijk "C" een waardedrukkende factor vormt voor zijn woning. De bodemverontreiniging is in 1996 bekend geworden en de mogelijke saneringskosten komen voor rekening van de overheid. Het hof heeft vastgesteld dat de bodem van de wijk op verschillende plaatsen verontreinigd is, maar dat de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt is voor de functie wonen.

Het hof overweegt dat de waarde van de woning per 1 januari 1992 moet worden bepaald, en dat een waardevermindering door bodemverontreiniging alleen in aanmerking kan worden genomen als deze ten minste 5 procent met een minimum van f. 25.000,- bedraagt. Het hoofd heeft met bewijsstukken aangetoond dat de bodemverontreiniging geen significante waardedrukkende invloed heeft gehad op de waarde van de woning. Belanghebbende heeft niet kunnen aantonen dat de waarde van de woning door de verontreiniging is verminderd.

Het hof concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen termen zijn voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan op 20 december 2001 door mr. J. Huiskes, in tegenwoordigheid van griffier mw. mr. M. Hiemstra, en is op die dag in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 22-01 20 december 2001
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, vierde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van het hoofd van de afdeling financiën van de gemeente Boarnsterhim (hierna: het hoofd), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de hem betreffende WOZ-beschikking voor het tijdvak 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Bij WOZ-beschikking onder nummer 1563 gedagtekend 28 februari 1997 (: de beschikking) hebben Burgemeester en wethouders ter uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken (: de Wet) de waarde van de onroerende zaak a-straat 23 te Z (: de woning) per waardepeildatum 1 januari 1992 vastgesteld op f. 294.000,-. De beschikking geldt voor het tijdvak van 1 januari 1997 tot en met 31 december 2000.
1.2 Belanghebbende heeft tijdig bezwaar gemaakt tegen de hoogte van de vastgestelde waarde.
1.3 Het hoofd heeft het bezwaar bij uitspraak van 29 november 2000 ongegrond verklaard met handhaving van de vastgestelde waarde.
1.4 Van deze uitspraak is belanghebbende tijdig in beroep gekomen bij het hof.
1.5 Het hoofd heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingezonden. Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend, het hoofd een conclusie van repliek. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 8 november 2001, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren belanghebbende, zomede namens het hoofd de heren A en B.
1.6 Ter voormelde zitting hebben belanghebbende en het hoofd de door hen ter zitting voorgedragen pleitnota overgelegd. Zonder bezwaar van de wederpartij heeft het hoofd bij zijn pleitnota een bijlage overgelegd.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting staat als onbetwist, dan wel onvoldoende betwist, tussen partijen vast:
2.1 Belanghebbende is eigenaar van de woning. Hij heeft de woning gekocht in 1993 en sinds 1994 woont hij er.
2.2 De bodem van de wijk "C", waarin de woning is gelegen, is op een aantal plaatsen verontreinigd. De woning ligt in de nabijheid van twee verontreinigde plaatsen. De bodemverontreiniging is in de loop van het jaar 1996 bekend geworden.
De mogelijke saneringskosten komen voor rekening van de overheid en niet ten laste van de individuele eigenaar.
2.3 Naar aanleiding van een "Verkennend Bodemonderzoek" van D B.V. te L van 3 juni 1999 betreffende de woning hebben burgemeester en wethouders bij brief van 14 juli 1999 aan belanghebbende medegedeeld dat uit het onderzoek blijkt dat de bovengrond en de ondergrond van belanghebbendes perceel licht zijn verontreinigd met minerale olie en dat in het grondwater een lichte verontreiniging met tolueen is aangetoond. Burgemeester en wethouders achten op basis van de resultaten van dit onderzoek en een ander onderzoek de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem geschikt voor de functie: wonen met moes- en/of siertuin.
3. Het geschil en de standpunten van partijen
3.1 Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of en zo ja in welke mate, de bodemverontreiniging in de wijk "C" een waardedrukkende factor vormt met betrekking tot de woning.
3.2 Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Zij hebben daaraan ter zitting geen argumenten toegevoegd.
3.3 Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak en verlaging van de vastgestelde waarde van de woning. Het hoofd concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. De overwegingen omtrent het geschil
4.1 Zoals blijkt uit het bepaalde in de artikelen 17, 18, en 41 van de Wet wordt de waarde bepaald op de waarde die per 1 januari 1992 aan de woning dient te worden toegekend, indien de volle en onbezwaarde eigendom daarvan zou kunnen worden overgedragen en de verkrijger de zaak in de staat waarin die zich bevindt, onmiddellijk en in volle omvang in gebruik zou kunnen nemen.
4.2 Aangezien de beschikking in 1997 is genomen, is artikel 19 van de Wet van toepassing zoals dat artikel in 1997 luidde.
Op grond van dat artikel 19, lid 1, aanhef en letter c, kan een waardevermindering ten gevolge van een na de waardepeildatum gebleken omstandigheid als bodemverontreiniging slechts in aanmerking worden genomen als deze ten minste 5 percent met een minimum van f. 25.000,- dan wel f. 250.000,- of meer bedraagt.
4.3 In het onderhavige geval zijn gelet op voornoemd artikel 19, lid 1, aanhef en letter c, van belang de staat van de woning per 1 januari 1997, omdat de verontreiniging in 1996 bekend is geworden, en de waardepeildatum 1 januari 1992.
4.4 Het hoofd heeft met het door hem overgelegde "Overzicht verkoop huizen in C in '96 tot en met sept. '01" aannemelijk gemaakt dat de onderhavige bodemverontreiniging geen waardedrukkende invloed van ten minste f. 25.000,- of meer op de waarde van de woning heeft naar de staat per 1 januari 1997 en de waardepeildatum 1 januari 1992.
4.5 Belanghebbende heeft van zijn kant niet aannemelijk gemaakt dat dit wel zo is.
4.6 Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat het hoofd het bezwaarschrift te lang heeft laten liggen. Deze gestelde omstandigheid kan echter niet tot vernietiging van de uitspraak leiden.
4.7 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof
verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 20 december 2001 door mr. J. Huiskes, raadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier mw. mr. M. Hiemstra en ondertekend door voornoemde raadsheer en door voornoemde griffier en op die dag in het openbaar uitgesproken.
Op 28 december 2001 afschrift
aangetekend verzonden aan beide partijen.
De griffier van het Gerechtshof
te Leeuwarden.