ECLI:NL:GHDHA:2025:821

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2025
Publicatiedatum
5 mei 2025
Zaaknummer
200.303.899/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijslevering over de vraag of sprake was van een opzettelijke (geënscenaarde) aanrijding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 februari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een aanrijding die plaatsvond in de nacht van 29 op 30 april 2019. De zaak betreft een geschil tussen Allianz Benelux N.V. en een particulier, aangeduid als [verweerder]. Allianz betwistte de authenticiteit van de aanrijding en stelde dat deze geënsceneerd was. In een eerder tussenarrest van 4 april 2023 werd [verweerder] toegelaten om bewijs te leveren van een authentiek ongeval. Het hof heeft getuigen gehoord en deskundigenrapporten laten opstellen. De deskundige van Ongevallen Analyse Nederland concludeerde dat de aanrijding niet geënsceneerd was, mede omdat de snelheid van de taxi te hoog was voor een opzetaanrijding. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van Allianz dat [verweerder] opzet had om de aanrijding te simuleren. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank Rotterdam en veroordeelde Allianz in de kosten van het hoger beroep.

Uitspraak

Als GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.303.899/01
Zaaknummer rechtbank : C/10/608505 HA ZA 20-1129
Arrest van 18 februari 2025
in de zaak van
Allianz Benelux N.V. mede h.o.d.n. Allianz Nederland Schadeverzekering,
statutair gevestigd in Brussel, kantoorhoudend in Rotterdam,
appellante,
advocaat mr. H.A. Kragt, kantoorhoudend in Arnhem;
tegen
[verweerder],
wonend in [woonplaats] ,
geïntimeerde,
advocaat: mr. M. Ciftci-Incekara, kantoorhoudend in Rotterdam.
Het hof zal partijen hierna Allianz en [verweerder] noemen.

1.Het verdere procesverloop in hoger beroep.

1.1
In het tussenarrest van 4 april 2023 heeft het hof [verweerder] toegelaten te bewijzen dat sprake is van een authentiek (niet-geënsceneerd) ongeval in de nacht van 29 op 30 april 2019. [verweerder] heeft vervolgens vier getuigen doen horen, te weten de heer [getuige 1] schadebehandelaar bij Allianz, de heer [getuige 2] , verkeersongevallendeskundige in opdracht van Allianz, de heer [getuige 3] , particulier onderzoeker in opdracht van Allianz en mevrouw [getuige 4] , ongevallenanalist in opdracht van [verweerder] . Vervolgens hebben beide partijen een akte na enquête ingediend.
1.2
In het daarop volgende tussenarrest van 18 juni 2024 heeft het hof laten weten dat het behoefte had aan nadere voorlichting door partijen, in het bijzonder door partij [verweerder] . Vervolgens is ter zitting van 5 december 2023 [verweerder] als getuige gehoord en heeft aansluitend een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Van het getuigenverhoor en de mondelinge behandeling is een proces-verbaal opgemaakt. Ter gelegenheid van deze mondelinge behandeling is een datum voor arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling in hoger beroep

[verweerder] is geslaagd in het bewijs van een authentiek, niet-geënsceneerd ongeval

2.1
Het hof komt tot het oordeel dat [verweerder] is geslaagd in het bewijs dat sprake is geweest van een authentiek (niet-geënsceneerd) ongeval in de nacht van 29 op 30 april 2019. Het hof zal dit hierna toelichten.
2.2
Het hof stelt voorop dat het feit dat een aanrijding heeft plaatsgevonden met forse schade en een zekere mate van letsel er meer in het algemeen niet op duidt dat degene die daarvan slachtoffer was, dit zou hebben beoogd. Het hof heeft in zijn tussenarrest van 4 april 2023 [verweerder] niettemin opgedragen bewijs te leveren dat sprake is geweest van een authentiek, niet-geënsceneerd ongeval in verband met een aantal – door Allianz gestelde – omstandigheden die konden wijzen op een geënsceneerd ongeval.
2.3
[verweerder] heeft een deskundigenrapport laten opmaken door mw. ing. [getuige 4] van Ongevallen Analyse Nederland (OAN). Wat betreft het “technische” onderzoek (aan de gegevens van de betrokken voertuigen) rapporteert OAN het volgende. OAN heeft niet de storingsdata van de voertuigen kunnen uitlezen, maar heeft wel de foto’s van die voertuigen van na het ongeval bestudeerd. Op basis daarvan komt OAN tot de conclusie dat de taxi veel sneller reed dan ter plaatse is toegestaan, mogelijk 80 – 90 km/h. Volgens OAN is het zeer onaannemelijk dat met een dergelijke snelheid een aanrijding wordt gesimuleerd. Opzetaanrijdingen met botssnelheden (veel) hoger dan 30 à 40 km/uur worden door OAN zelden worden gezien, mede omdat bij dergelijke botssnelheden de kans op (aanzienlijk) letsel niet uitgesloten kan worden. Verder heeft OAN met betrekking tot de ongevalslocatie vastgesteld dat door een hoog hekwerk en daarachter staande objecten [verweerder] (als bestuurder van de taxi) en [bestuurder busje] (als bestuurder van het gehuurde busje) pas op het laatste moment zicht op elkaar kregen. Dit kan mede verklaren dat [bestuurder busje] geen voorrang heeft gegeven en [verweerder] niet of nauwelijks snelheid heeft geminderd toen [bestuurder busje] hem geen voorrang gaf.
2.4
Wat betreft het “tactische” onderzoek (de bewegingen van de taxi van [verweerder] en het gehuurde busje) komt OAN gemotiveerd tot de conclusie dat [verweerder] en [bestuurder busje] niet drie, maar twee keer bij elkaar in de buurt zijn geweest. Het scenario dat [verweerder] en [bestuurder busje] elkaar toen ontmoet hebben is volgens OAN niet waarschijnlijker dan dat dit op toeval berust. Verder rapporteert OAN dat uit de gegevens blijkt dat [verweerder] kort (maximaal vijf minuten) voor de aanrijding nog een rit met passagiers heeft gereden, hetgeen volgens OAN minder goed aansluit bij het scenario van een kort daarna geplande aanrijding.
2.5
OAN onderschrijft verder dat het verhaal van [bestuurder busje] voor het huren van het busje niet aansluit op de geregistreerde bewegingen van de bus. OAN kan dit zonder [bestuurder busje] te spreken niet verklaren. OAN houdt het er op dat het gehuurde busje – anders dan [bestuurder busje] heeft verklaard – pas in de nachtelijke uren te gelde zou worden gemaakt.
2.6
Het hof sluit zich aan bij de door OAN genoemde argumenten die pleiten tegen het scenario van een opzetaanrijding. Dat geldt in het bijzonder voor de constatering van OAN dat een opzetaanrijding bij een dergelijke hoge snelheid naar de ervaring van OAN als ongevallenonderzoeker niet gebruikelijk is. Het hof voegt hier nog aan toe dat het uitvoeren van een opzetaanrijding met hoge snelheid op een punt waar de beide voertuigen slecht zicht op elkaar hebben, te minder waarschijnlijk lijkt. Dat [verweerder] met een (aanmerkelijk) te hoge snelheid reed, was overigens ook de conclusie van de door Allianz ingeschakelde onderzoeker Meuwisse, die uitgaat van 68-70 tot mogelijk 80 km/h.
2.7
Allianz heeft naar voren gebracht dat de hoge snelheid waarmee de aanrijding heeft plaatsgevonden past bij het motief van [verweerder] , dat erin zou zijn gelegen dat hij de taxi “total loss” wilde rijden, omdat dat de enige manier was dat hij van het leasecontract af zou kunnen komen. Op de zitting van 5 december 2024 heeft [verweerder] (als partijgetuige) onder ede een verklaring afgelegd. Daarbij heeft hij in de eerste plaats verklaard over het ongeval zelf en ontkend dat er sprake was van een opzetaanrijding. Hij was de desbetreffende avond gewoon aan het werk als taxichauffeur en werd toen hij over een voorrangsweg reed ineens aangereden door het van rechts komende busje, zo heeft hij – samengevat – verklaard. De bestuurder van het busje, [bestuurder busje] , kende hij niet. [verweerder] heeft verder uitgelegd dat hij geen enkele aanleiding had om zijn taxi total loss te rijden omdat hij van plan was om naast zijn werk in de IT als taxichauffeur te blijven werken. Daarbij heeft [verweerder] verklaard dat hij ook nu, ten tijde van het afleggen van zijn verklaring in december 2024, naast zijn werk in de IT een Tesla least en daarmee in de avonduren en weekenden werkt als taxichauffeur. [verweerder] heeft verder verklaard dat hij er van houdt om meerdere auto’s te hebben.
2.8
Het hof acht deze verklaringen van [verweerder] geloofwaardig en deze doen afbreuk aan het hierboven omschreven door Allianz gestelde motief van [verweerder] : hij wilde immers beide beroepen combineren en doet dat op dit moment ook daadwerkelijk. Door Allianz is géén ander motief gesteld voor de opzetaanrijding dan dat [verweerder] van de taxi af wilde omdat hij een andere baan had gevonden. Een ander motief om de taxi te beschadigen laat zich ook niet goed bedenken. Bij opzetaanrijdingen gaat het naar ervaringsregels vaak om de door de verzekeraar uit te keren kosten van herstel van de beschadigde (al wat oudere) auto, vaak (te) hoog ingeschat door (bijvoorbeeld) een garagehouder die meewerkt aan de fraude. Iets dergelijks doet zich hier niet voor. [getuige 3] van Dekra heeft als getuige weliswaar verklaard dat volgens hem “alle ingrediënten voor een opzetaanrijding” aanwezig waren, maar hij heeft zich niet uitgelaten over het mogelijke motief van [verweerder] .
2.9
Bij het ontbreken van een plausibel motief onderschrijft het hof de conclusie van OAN dat het feit dat [verweerder] met zijn taxi en [bestuurder busje] in het gehuurde busje op de dag van het voorval twee keer bij elkaar in de buurt zijn geweest, net zo goed kan berusten op toeval als op iets anders. Daarbij komt dat het dossier geen directe bewijzen bevat van een tussen [verweerder] en [bestuurder busje] gemaakte afspraak. Zo is niet komen vast te staan dat [verweerder] en [bestuurder busje] elkaar op enig moment voor het ongeval ooit hebben ontmoet en dus ook niet dat zij in de uren voorafgaand aan het ongeval daadwerkelijk contact met elkaar gehad hebben.
2.1
[verweerder] heeft verder onder ede verklaard dat hij [bestuurder busje] niet kent. Dat [verweerder] zich ten tijde van het getuigenverhoor (ruim vier en een half jaar na het ongeval) niet veel details van de desbetreffende avond wist te herinneren, duidt naar het oordeel van het hof niet op een onwaarachtige verklaring. Ook de stelling van Allianz dat het relatief geringe letsel van [verweerder] duidt op een opzetaanrijding omdat hij zich op de impact heeft kunnen voorbereiden, overtuigt het hof vanwege het speculatieve karakter ervan niet. [verweerder] heeft bovendien uitgebreid verklaard dat het ongeval voor hem wel degelijk grote gevolgen heeft gehad, vooral door mentale klachten. Hetgeen hij daarover vertelde sluit aan op de door hem overgelegde gegevens van de huisarts, die hij kort na het ongeval heeft bezocht.
2.11
Het klopt, zoals door Allianz wordt benadrukt (en ook door OAN onderschreven), dat de verklaring van [bestuurder busje] aan [getuige 3] (de onderzoeker van Dekra) niet juist kan zijn geweest, althans dat de vastgelegde rijbewegingen van het busje niet passen bij zijn verklaring. [bestuurder busje] is volgens die vastgelegde rijbewegingen, anders dan hij verklaarde, immers niet in de Disselstraat geweest. Het lijkt er dus op dat [bestuurder busje] om de één of andere reden niet de waarheid heeft gesproken. Omdat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat [verweerder] belang had bij een opzetaanrijding, en er geen concrete bewijzen zijn dat [verweerder] en [bestuurder busje] elkaar ooit hebben ontmoet, vormt dit enkele gegeven geen grond om van een door [bestuurder busje] en [verweerder] gezamenlijk uitgevoerde opzetaanrijding uit te gaan.
2.12
Tot slot is van belang dat de verdenking van Allianz dat sprake was van een opzetaanrijding aanvankelijk mede gegrond was op het onjuist ingevulde aanrijdingsformulier. Het is echter komen vast te staan dat dit aanrijdingsformulier door de politie abusievelijk onjuist is ingevuld en dat hierop geen verdenking van een opzetaanrijding kan worden gebaseerd.
2.13
Samengevat: uit de door het hof betrouwbaar geachte verklaring van [verweerder] volgt dat hij geen plausibel motief had om met zijn geleasede Mercedes met hoge snelheid een botsing te ensceneren. Bovendien is het met een dergelijke snelheid ensceneren van een aanrijding uitzonderlijk vanwege de daaraan verbonden risico’s. Bij gebreke van een motief vormt het feit dat [verweerder] niet steeds consistent heeft verklaard of zich sommige details niet zegt te kunnen herinneren onvoldoende grond voor gerede twijfel aan het plaatsvinden een authentieke aanrijding. Dat [bestuurder busje] tegenover [getuige 3] van Dekra onjuist heeft verklaard over zijn bewegingen die avond legt in het licht van het voorgaande onvoldoende gewicht in de schaal, te minder nu er geen concrete bewijzen zijn waaruit volgt dat [verweerder] en [bestuurder busje] elkaar voor het ongeval ooit hebben ontmoet.
De grieven van Allianz met betrekking tot de opzetaanrijding slagen niet
2.14
Hetgeen hiervoor is opgenomen over de het bewijs betekent dat de grieven 1en 2 van Allianz met betrekking tot de vraag of sprake is van een geënsceneerde aanrijding niet slagen.
2.15
Dat geldt ook voor grief 5, waarin Allianz aanvoert dat [verweerder] in strijd met artikel 21 Rv heeft geweigerd om de taximeter en de Ubergegevens in het geding te brengen. Allianz heeft op enig moment schriftelijk aan de advocaat van [verweerder] gevraagd om de taximeter en de Ubergegevens. Daarop heeft de advocaat van [verweerder] bij email van 23 januari 2020 aan Allianz de rittenstaat van die avond ter beschikking gesteld en medegedeeld dat [verweerder] de taximeter inmiddels had verkocht. Artikel 21 Rv heeft betrekking op het naar waarheid en volledig aanvoeren van feiten in de procedure. Er zijn geen aanwijzingen dat [verweerder] ten tijde van de aanvang van de procedure nog over de taximeter beschikte. Dat [verweerder] de gegevens daarvan in de procedure heeft achtergehouden is dus niet gebleken. Het hof ziet ook niet in dat de taximeter gegevens bevat die afbreuk doen aan hetgeen hierboven is overwogen omtrent het ontbreken van een motief aan de zijde van [verweerder] .
Schade en eigen schuld
2.16
Met grief 3 heeft Allianz aangevoerd dat niet aannemelijk is dat [verweerder] enige schade heeft geleden. Hierop is het hof al ingegaan in het tussenarrest van 4 april 2023 onder 6.5: de grief slaagt niet. De mogelijkheid van schade is aannemelijk; [verweerder] heeft immers gesteld dat hij als gevolg van het ongeval zowel fysieke als psychische klachten heeft gehad. Dit heeft hij voldoende onderbouwd met de overgelegde gegevens van de huisarts en door te wijzen op de (vaststaande) ernst van de plaatsgevonden aanrijding (met hoge snelheid).
2.17
Grief 4 van Allianz richt zich tegen de beslissing van de rechtbank om het beroep dat Allianz deed op eigen schuld van [verweerder] door te schuiven naar de schadestaatprocedure. Volgens Allianz is sprake van eigen schuld aan de zijde van [verweerder] , omdat hij met meer dan de toegestane maximale snelheid reed. Volgens Allianz is er voldoende gelegenheid geweest voor [verweerder] om hierop te reageren. Onder verwijzing naar het gestelde onder 78 - 81 van de conclusie van antwoord in eerste aanleg heeft Allianz betoogd dat er aanleiding is om het percentage eigen schuld van [verweerder] te stellen op 25 %. [verweerder] heeft in hoger beroep in reactie op grief 4 slechts verwezen naar het debat in eerste aanleg.
2.18
Het is aan de keuze van de rechter overgelaten om ten aanzien van een beroep op eigen schuld te beslissen in de hoofdprocedure (voor zover het partijdebat dit toelaat en met inachtneming van het beginsel van hoor en wederhoor), danwel deze beslissing uit te stellen tot de schadestaat procedure (HR 27 oktober 2017, ECLI:NL:HR:2017:2774).
2.19
Het hof ziet aanleiding om net als de rechtbank de beslissing over de eigen schuld uit te stellen tot de schadestaatprocedure, omdat het debat hierover ook in hoger beroep nog niet ten volle is gevoerd. Dat [verweerder] hier uitgebreider op in had kunnen gaan maakt dat niet anders. De grief van Allianz slaagt daarom niet.
2.2
Wel merkt het hof het volgende op. Allianz heeft een beroep gedaan op eigen schuld omdat [verweerder] met meer dan de toegestane maximale snelheid reed. In het rapport van MVOA wordt gesproken van een snelheid tussen de 68 -70 en zelfs 80 km/h, de eigen deskundige van [verweerder] , OAN, houdt het zelfs voor mogelijk dat [verweerder] met 80 - 90 km/h reed. [verweerder] heeft de conclusies van de deskundigen over de gereden snelheid niet (gemotiveerd) bestreden. Als getuige heeft hij verklaard dat het kan zijn dat hij harder reed dan hij dacht omdat hij met de gloednieuwe Mercedes die hij toen had soms niet merkte hoe hard hij reed. Het hof gaat er daarom van uit dat [verweerder] rond de 80 km/h reed. Het hof acht het in verband hiermee voor de hand te liggen dat in de schadestaatprocedure een percentage eigen schuld zal worden vastgesteld. Het feit dat [verweerder] aanmerkelijk harder reed dan de maximaal toegestane snelheid van 50 km/h heeft er immers aan bijgedragen dat [bestuurder busje] , als bestuurder van het busje, de taxi niet tijdig heeft opgemerkt en daarmee in botsing is gekomen. Ook moet worden aangenomen dat [verweerder] , als hij maximaal 50 km/h had gereden, met zijn taxi eerder tot stilstand had kunnen komen, zodat minder schade was opgetreden. Voor het geval partijen naar aanleiding van deze uitspraak tot een schaderegeling willen komen, merkt het hof op dat het door Allianz genoemde percentage eigen schuld van 25 % (als causale bijdrage aan het ongeval) het hof – gezien het voorgaande – voorshands aannemelijk voorkomt.
Slotsom
2.21
De slotsom is dat de grieven niet slagen. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen.
2.22
Allianz zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [verweerder] . Deze kosten worden begroot op:
griffierecht € 338,--
salaris advocaat € 4.249,-- (3,5 punten × tarief II)
getuigentaxen € 1.300,--
nakosten € 178,--(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 6.065,--

3.Beslissing

Het hof:
  • bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van rechtbank Rotterdam van 4 augustus 2021;
  • veroordeelt Allianz in de kosten van de procedure in hoger beroep, aan de zijde van [verweerder] begroot op € 6.065,-;
  • bepaalt dat als Allianz niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, Allianz de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-;
  • verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.A. Schreuder, P.M. Verbeek en I. Brand, en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2025 in aanwezigheid van de griffier.