ECLI:NL:GHDHA:2025:624

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 februari 2025
Publicatiedatum
11 april 2025
Zaaknummer
200.349.381/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Internationale kinderontvoering en teruggeleiding naar Spanje

In deze zaak gaat het om de internationale kinderontvoering van een minderjarige, waarbij de vader verzoekt om teruggeleiding van het kind naar Spanje. De rechtbank Den Haag had eerder in een beschikking van 20 december 2024 het verzoek van de vader toegewezen, maar de moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de verzoeken van de moeder in hoger beroep afgewezen en de beslissing van de rechtbank bekrachtigd. Het hof oordeelt dat de teruggeleiding van het kind naar Spanje gelast moet worden, omdat er geen ernstige risico's zijn voor de veiligheid van het kind bij terugkeer. De moeder had het kind ongeoorloofd in Nederland gehouden en had niet op de juiste wijze de hoofdverblijfplaats van het kind kunnen wijzigen. Het hof legt uit dat de teruggeleiding een ordemaatregel is en dat de terugkeer van het kind voorrang heeft op de beslechting van het geschil over de zorgregeling. De moeder heeft geen overtuigende argumenten aangedragen die de weigeringsgronden van het Verdrag rechtvaardigen. De vader heeft verzocht om een dwangsom voor iedere dag dat de moeder de beschikking niet nakomt, wat het hof heeft toegewezen met een maximum van € 25.000. De bijzondere curator is ontslagen uit haar functie, en de proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Familie
zaaknummer : 200.349.381/01
rekestnummer rechtbank : FA RK 24-7749
zaaknummer rechtbank : C/09/674858
beschikking van de meervoudige kamer van 3 februari 2025
inzake
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.S. van Haeften te Den Haag,
tegen
[de vader] ,
wonende op een bij het hof bekend adres,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. A. van Toorn te Rotterdam.
Als belanghebbende in deze zaak is aangemerkt:
[de bijzondere curator] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming, regio Haaglanden,
hierna te noemen: de raad.

1.De zaak en de beschikking in het kort

1.1.
Deze zaak gaat over het verzoek van de vader tot teruggeleiding van de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] vanuit Nederland naar [plaats] , Spanje. De rechtbank Den Haag heeft in de beschikking van 20 december 2024 (hierna: de bestreden beschikking) dat verzoek toegewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing. Zij is van mening dat [minderjarige] in Nederland dient te blijven.
1.2.
Het hof wijst in deze beschikking de verzoeken van de moeder in hoger beroep af. Dit betekent dat de beslissing van de rechtbank wordt bekrachtigd, onder aanvulling van de gronden. In deze beschikking legt het hof uit hoe het tot deze beslissing is gekomen. Het hof geeft hierna eerst een beschrijving van het verloop van de procedure tot nu toe.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
De moeder is op 30 december 2024 in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking.
2.2.
De vader heeft op 13 januari 2025 een verweerschrift ingediend
.
2.3.
Bij het hof is voorts ingekomen:
  • een journaalbericht van de zijde van de moeder van 15 januari 2025 met bijlage, ingekomen op diezelfde datum;
  • een e-mailbericht van de zijde van de bijzondere curator van 16 januari 2025 met bijlagen, ingekomen op diezelfde datum.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft op 20 januari 2025 plaatsgevonden. Verschenen zijn:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de advocaat van de vader;
- de raad, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de bijzondere curator.
2.5.
De vader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.6.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd en deze voorgedragen.

3.De feiten

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten:
  • de vader en de moeder hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
  • uit hun relatie is het volgende nog minderjarige kind geboren:
o [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , België (hierna te noemen: [minderjarige] );
  • de vader en de moeder oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [minderjarige] ;
  • de vader, de moeder en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit;
  • de vader heeft zich niet gemeld bij de Centrale Autoriteit;
  • bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 4 september 2023 is de vaststellingsovereenkomst van partijen van [datum] 2023 aangehecht, waarin zij, voor zover hier van belang, tijdens een traject crossborder mediation het volgende zijn overeengekomen:
o
artikel 3.1: de gewone verblijfplaats van [minderjarige] zal zijn in [plaats] , Spanje;
o
artikel 4.1: de ouders vinden het belangrijk dat zij de zorg voor [minderjarige] kunnen delen. De moeder heeft werkverplichtingen voor de komende periode (tot [datum 2] ) in [woonplaats] . Zij zal daarom tot [datum 2] van [maand] tot [maand] in [woonplaats] zijn voor [werkzaamheden] . Om dat te faciliteren spreken zij af dat de moeder in ieder geval in de periode daarbuiten, [maand] tot [maand] , in [plaats] zal zijn. Van [maand] tot [maand] zal zij voornamelijk in [woonplaats] (Nederland) zijn. De ouders spreken af dat het uitgangspunt voor de zorg is dat [minderjarige] bij de moeder woont en om het weekend van donderdag na school tot en met zondag 20:00 uur bij zijn vader is en iedere woensdag na school tot 20:00 bij zijn vader is. De ouders spreken de volgende opbouwregeling af, vanaf de eerste week dat de moeder in [plaats] is:

iedere woensdag is [minderjarige] bij zijn vader;

van donderdag tot vrijdag in het eerste weekend;

van donderdag tot zaterdag in het derde weekend;

vanaf dan om het weekend van donderdag na school tot zondag 20:00 uur.
De ouders zullen de vakanties in onderling overleg verdelen bij helfte. Zolang [minderjarige] niet leerplichtig is, zullen de ouders vrijer zijn in het bepalen van de vakanties. In Spanje geldt een leerplicht vanaf zes jaar;
- de moeder is per 1 oktober 2024 niet met [minderjarige] teruggekeerd naar [plaats] , Spanje en verblijft sindsdien met hem in Nederland.

4.De omvang van het geschil

4.1.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de vader tot terugkeer van [minderjarige] naar Spanje toegewezen, waarbij de moeder [minderjarige] uiterlijk op 6 januari 2025 dient terug te brengen naar Spanje. De rechtbank heeft bevolen dat, indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar Spanje, de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven uiterlijk op 6 januari 2025, opdat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Spanje.
4.2.
De moeder is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat het verzoek van de vader om teruggeleiding wordt afgewezen dan wel de beslissing tot teruggeleiding in het kader van het strafrechtelijke onderzoek aan te houden voor in ieder geval vier maanden dan wel voor een periode als het hof in goede justitie vermeent te behoren, zodat er geen enkel risico wordt genomen omtrent de veiligheid van [minderjarige] en daarbij de maximale voorzichtigheid wordt genomen.
4.3.
De vader verzoekt het hof om het hoger beroep van de moeder ongegrond te verklaren en de onmiddellijke terugkeer van [minderjarige] naar [plaats] , Spanje te gelasten, onder verbeurte van een dwangsom van € 1000,- per dag ten laste van de moeder voor iedere dag dat de moeder de beschikking in deze zaak niet nakomt en tevens tot veroordeling van de moeder in de kosten aan de zijde van de vader in beide procedures.

5.De motivering van de beslissing

Verzoek tot aanhouding van de behandeling van de zaak
5.1.
De moeder voelt zich, samen met [minderjarige] , niet veilig in [plaats] , wegens onder meer een recent geweldsincident jegens haar waar [minderjarige] bij aanwezig was. De moeder stelt dat er op dit moment geen enkel risico kan worden genomen omtrent de veiligheid van [minderjarige] . Dit maakt dat er volgens de moeder aanleiding is om deze zaak in afwachting van het strafrechtelijke onderzoek naar het geweldsincident aan te houden.
5.2.
De vader meent dat de procedure niet moet worden aangehouden, nu daar geen reden toe is. Het strafrechtelijke onderzoek zal geen hinder ondervinden als de moeder met [minderjarige] terugkeert naar [plaats] . De vader acht het in het belang van [minderjarige] dat er een beslissing wordt genomen.
5.3.
Het hof zal het verzoek van de moeder tot aanhouding van de behandeling van de zaak op de door haar gestelde gronden afwijzen, gelet op hetgeen hierna zal worden overwogen.
Algemeen
5.4.
Het verzoek tot teruggeleiding van [minderjarige] is gebaseerd op het Haagse Verdrag inzake de burgerrechtelijke aspecten van internationale ontvoering van kinderen van 25 oktober 1980 (hierna: het Verdrag), waarbij zowel Nederland als Spanje partij zijn.
5.5.
Aangezien [minderjarige] op dit moment zijn werkelijke verblijfplaats heeft in Nederland, heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht om kennis te nemen van het teruggeleidingsverzoek (zie HR 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU2834). Op grond van artikel 11 lid 1 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering (hierna: de Uitvoeringswet) is de rechtbank Den Haag, en daarmee als enige appelinstantie het Hof Den Haag, bevoegd kennis te nemen van alle zaken met betrekking tot de gedwongen afgifte van een internationaal ontvoerd kind aan degene wie het gezag over het kind toekomt en de teruggeleiding van een zodanig kind over de Nederlandse grens.
5.6.
Het Verdrag heeft tot doel de onmiddellijke terugkeer te verzekeren van kinderen die ongeoorloofd zijn overgebracht naar of worden vastgehouden in een Verdragsluitende staat. Het Verdrag beoogt hiermee een zo snel mogelijk herstel van de situatie waarin het kind zich bevond direct voorafgaand aan de ontvoering of vasthouding. Een snel herstel van de aan de ontvoering of vasthouding voorafgaande situatie wordt geacht de schadelijke gevolgen hiervan voor het kind te beperken.
Ongeoorloofde overbrenging of vasthouding in de zin van artikel 3 van het Verdrag
5.7.
Op grond van artikel 3 van het Verdrag is sprake van een ongeoorloofde overbrenging of ongeoorloofde vasthouding in de zin van het Verdrag wanneer de overbrenging of het niet doen terugkeren van het kind geschiedt in strijd met het gezagsrecht ingevolge het recht van de staat waarin het kind onmiddellijk voor zijn overbrenging of vasthouding zijn gewone verblijfplaats had en dit recht alleen of gezamenlijk werd uitgeoefend op het tijdstip van het overbrengen of niet doen terugkeren, dan wel zou zijn uitgeoefend indien een zodanige gebeurtenis niet had plaatsgevonden.
5.8.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op de juiste gronden geoordeeld dat sprake is van een ongeoorloofde overbrenging van [minderjarige] naar Nederland zoals bedoeld in artikel 3 van het Verdrag. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze (na eigen afweging) tot de zijne. In hoger beroep zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die tot een ander oordeel en een andere beslissing zouden moeten leiden. Het hof neemt nog het volgende in aanmerking. Een teruggeleiding is een ordemaatregel, waarbij het uitgangspunt is: ‘eerst terug, dan praten’. Met andere woorden: de teruggeleiding van [minderjarige] heeft voorrang op de beslechting van het geschil tussen partijen over de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] en de zorgregeling zoals vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst die partijen in 2023 hebben gesloten. Als partijen hier in onderling overleg niet uitkomen, is het aan de rechter in Spanje om hierover beslissingen te nemen. De moeder heeft voor de tweede keer [minderjarige] ongeoorloofd in Nederland gehouden. De moeder had deze keer moeten weten dat dit niet de manier is om de hoofdverblijfplaats van de minderjarige te wijzigen. Voor zover de moeder beweert dat de vaststellingsovereenkomst niet werkbaar is, had het op haar weg gelegen om dit op een correcte manier aan te pakken, te weten door overleg met de vader of door het vragen van vervangende toestemming.
Onmiddellijke terugkeer in de zin van artikel 12 van het Verdrag
5.9.
Ingevolge artikel 12 lid 1 van het Verdrag wordt de onmiddellijke terugkeer van een kind gelast wanneer er minder dan één jaar is verstreken tussen de overbrenging of het niet doen terugkeren van een kind en het tijdstip van indiening van het verzoek bij de rechtbank.
5.10.
Nu er minder dan één jaar is verstreken tussen de vasthouding van het kind in Nederland en de indiening van het verzoek in eerste aanleg door de vader, dient in beginsel de onmiddellijke terugkeer van het kind naar [plaats] , Spanje te volgen, tenzij sprake is van een van de in het Verdrag genoemde weigeringsgronden. De moeder heeft betoogd dat sprake is van de weigeringsgronden genoemd in de artikelen 13 lid 1 sub b en 13 lid 2 van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag
5.11.
Ingevolge artikel 13 lid 1 sub b van het Verdrag is de rechter van de aangezochte Staat niet gehouden de terugkeer van het kind te gelasten, indien de persoon die zich tegen de terugkeer verzet, aantoont dat er een ernstig risico bestaat dat het kind door zijn terugkeer wordt blootgesteld aan een lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
5.12.
De moeder is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat niet vast is komen te staan dat de veiligheid van de moeder of die van [minderjarige] in [plaats] , Spanje meer in het geding is dan in Nederland. De moeder voert aan ernstig te zijn mishandeld in het bijzijn van [minderjarige] . Het Openbaar Ministerie (OM) heeft volgens de moeder (mondeling) verklaard dat er aanwijzingen zijn dat de vader de opdrachtgever is geweest van deze mishandeling. Deze verklaring wordt echter niet op papier verstrekt in verband met opsporingsbelangen. Het OM zou de moeder ook hebben geadviseerd niet naar [plaats] af te reizen. De moeder laat zich momenteel particulier beveiligen en deze beveiliging kan niet met haar mee naar [plaats] . De afspraak dat de moeder naar [plaats] zou verhuizen, is gemaakt voordat de geweldsincidenten plaatsvonden. Op dat moment voelde zij zich nog veilig in [plaats] . Daarnaast ging de moeder ervanuit dat de vader zich ook zou houden aan de financiële afspraken. Dit is echter niet het geval. De moeder kan niet werken in [plaats] . Zo spreekt zij de taal niet en zijn haar werkzaamheden gebonden aan Nederland. Zonder inkomen en financiële steun van de vader, is het voor haar niet mogelijk te leven in [plaats] . Ook kampt de vader volgens de moeder nog steeds met somberheidsklachten en gebruikt hij nog steeds drugs. De moeder acht de vader daarom niet in staat de zorg voor [minderjarige] te dragen. De vader heeft ook al meermalen omgangsmomenten afgezegd. De vader is al sinds de geboorte van [minderjarige] op afstand geweest, waardoor de moeder de primaire hechtingsfiguur is geworden. Nu de moeder wegens veiligheids- en financiële redenen niet naar [plaats] kan, betekent een teruggeleiding dat [minderjarige] van haar wordt gescheiden. Dit alles maakt dat [minderjarige] dan in een ondraaglijke toestand wordt gebracht.
5.13.
De vader ontkent iedere betrokkenheid bij de mishandeling van de moeder. Daarbij stelt de vader dat de moeder geen enkel bewijs heeft overgelegd van zijn vermeende betrokkenheid. Als de moeder bang is om terug te keren naar [plaats] kan [minderjarige] bij de vader verblijven. Er is geen enkele aanleiding om te denken dat [minderjarige] niet veilig zou zijn bij hem. De vader maakt zich juist zorgen over het verblijf van [minderjarige] bij de moeder, nu [minderjarige] aanwezig was toen de moeder is belaagd en ook toen haar woning is beroofd. De vader volgt de moeder niet in haar standpunt dat zij zich onveilig voelt. De moeder is namelijk nog steeds (met [minderjarige] ) zichtbaar op sociale media en reist ook samen met [minderjarige] naar Ibiza en Bonaire. Het is de vader niet duidelijk waarom zij dan niet naar [plaats] zou kunnen komen. De vader betwist ook dat de moeder onvoldoende inkomsten zou hebben om terug te keren. Zo verdient zij geld met [werkzaamheden] , haar eigen bedrijf en ook als [werkzaamheden] Het is juist dat de vader nog niet al zijn financiële verplichtingen heeft voldaan. Dit zal hij doen op het moment dat [minderjarige] terugkeert en in Spanje wordt ingeschreven en een ID-kaart voor hem wordt verkregen. De vader betwist de stellingen van de moeder dat hij zou lijden aan somberheidsklachten en alcohol en drugs zou gebruiken, waardoor hij niet in staat zou zijn om voor [minderjarige] te zorgen. De afspraken in de vaststellingsovereenkomst zijn gemaakt in het bijzijn van de advocaat van de moeder. Uit niks is gebleken dat de moeder op dat moment dacht dat het beter ging met de vader of dat zij in het verleden dacht dat de vader niet voor [minderjarige] zou kunnen zorgen. De vader heeft tijdens de relatie van partijen altijd een belangrijke rol gespeeld in het leven van [minderjarige] , en hij heeft nog steeds een hechte band met hem, ondanks dat hij nu noodgedwongen op afstand staat.
5.14.
Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op de juiste gronden geoordeeld dat de weigeringsgrond van artikel 13 lid 1 aanhef en onder b van het Verdrag niet opgaat. Het hof neemt deze gronden over en maakt deze (na eigen afweging) tot de zijne. Ook in hoger beroep zijn er, mede gelet op de in deze toe te passen restrictieve uitleg van de weigeringsgrond (vgl. HR 20 januari 2006, NJ 2006, 545 en HR 20 oktober 2006, NJ 2007, 383 en 385), onvoldoende aanwijzingen om aan te nemen dat sprake is van een ernstig risico dat [minderjarige] in geval van terugkeer naar Spanje wordt blootgesteld aan lichamelijk of geestelijk gevaar, dan wel op enigerlei andere wijze in een ondragelijke toestand wordt gebracht. Dat de moeder niet wil terugkeren naar Spanje is haar keuze waarbij naar het oordeel van het hof onvoldoende is komen vast te staan dat een terugkeer naar Spanje een onaanvaardbaar veiligheidsrisico oplevert en kan daarom niet leiden tot een geslaagd beroep op de weigeringsgrond van artikel 13 lis 2 sub b van het Verdrag.
Weigeringsgrond ex artikel 13 lid 2 van het Verdrag
5.15.
Op grond van artikel 13 lid 2 van het Verdrag kan de rechter eveneens weigeren de terugkeer van het kind te gelasten, indien zij vaststelt dat het kind zich verzet tegen zijn terugkeer en een leeftijd en mate van rijpheid heeft bereikt, die rechtvaardigt dat met zijn mening rekening wordt gehouden.
5.16.
De moeder is het niet eens met het oordeel van de rechtbank dat bij [minderjarige] geen sprake zou zijn van verzet om naar Spanje terug te keren. Hoewel [minderjarige] nog jong is, heeft hij volgens de moeder heel duidelijk verklaard dat hij niet bij de vader in [plaats] wil wonen. De moeder verwijst hierbij naar het verslag van de bijzondere curator. Ook verklaart [minderjarige] dat hij in [plaats] geen vriendjes heeft. In Nederland heeft hij die wel. [minderjarige] verklaart ook dat hij in [plaats] vaak verdrietig was. De moeder stelt dat [minderjarige] een mate van rijpheid heeft bereikt die maakt dat er met zijn mening wel degelijk rekening dient te worden gehouden.
5.17.
De vader stelt dat [minderjarige] nog te jong is om een duidelijke mening te kunnen geven. De vader vindt het logisch dat hij heeft gezegd dat hij graag wil dat de vader naar Nederland komt. Dit betekent volgens de vader niet dat hij in Nederland wil wonen, maar dat hij graag zijn beide ouders bij zich wil hebben.
5.18.
De bijzondere curator heeft in haar verslag aangegeven dat [minderjarige] gezien zijn leeftijd en ontwikkelingsfase nog niet kan overzien wat het inhoudt om in, Spanje dan wel Nederland te wonen.
5.19.
Het hof is, net als de rechtbank, van oordeel dat uit de uitlatingen van [minderjarige] , gezien zijn jonge leeftijd, niet kan worden opgemaakt dat hij zich verzet tegen een terugkeer naar [plaats] . Het hof zal de bestreden beschikking op dit punt dan ook bekrachtigen.
Proceskosten
5.20.
De vader verzoekt het hof de moeder te veroordelen tot vergoeding aan de vader van de door hem gemaakte kosten in beide instanties.
5.21.
Ingevolge artikel 13 lid 5 van de Uitvoeringswet internationale kinderontvoering, voor zover hier van belang, kan de rechter desverzocht of ambtshalve elke persoon die voor de internationale ontvoering van het kind verantwoordelijk is, of medeverantwoordelijk is, veroordelen tot betaling aan de Centrale Autoriteit, of aan de persoon aan wie het gezag over het kind toekomt, van de door deze in verband met de ontvoering en de teruggeleiding van het kind gemaakte kosten.
5.22.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat de vader en de moeder ieder hun eigen kosten dragen.
Dwangsom
5.23.
De vader verzoekt om een dwangsom van € 1.000,= per dag te bepalen voor iedere dag dat de moeder het bevel tot teruggeleiding niet nakomt.
5.24.
Het hof zal, gelet op de slechte verstandhouding tussen partijen, het feit dat dit de tweede keer is dat de moeder [minderjarige] zonder toestemming van de vader in Nederland heeft gehouden, het feit dat de moeder de vaststellingsovereenkomst op meerdere vlakken naast zich heeft neergelegd en het feit dat de moeder heeft aangekondigd niet met [minderjarige] te zullen terugkeren, een dwangsom bepalen van € 500,- per dag, zulks met een maximum van € 25.000,-.
Bijzondere curator
5.25.
Het hof beschouwt de aan de bijzondere curator opgedragen taak als vervuld, en zal haar daarom ontslaan uit haar functie van bijzondere curator over [minderjarige] .

6.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking, met dien verstande dat het hof:
de terugkeer gelast van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2020 te [geboorteplaats] , België naar Spanje, uiterlijk op 10 februari 2025, waarbij de moeder [minderjarige] dient terug te brengen naar Spanje en beveelt, indien de moeder nalaat [minderjarige] terug te brengen naar Spanje, dat de moeder [minderjarige] met de benodigde geldige reisdocumenten aan de vader zal afgeven, uiterlijk op 10 februari 2025, opdat de vader [minderjarige] zelf mee terug kan nemen naar Spanje, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag voor iedere dag dat de vrouw deze beschikking niet nakomt met een maximum van € 25.000,-.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in hoger beroep tussen de partijen, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
ontslaat de bijzondere curator [de bijzondere curator] met ingang van de datum van deze beschikking;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.L.C.C. Lückers, E.B.J. van Elden en H.A. Schipper, bijgestaan door mr. R.T. Goede als griffier, en is op 3 februari 2025 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.