ECLI:NL:GHDHA:2025:468

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2025
Publicatiedatum
24 maart 2025
Zaaknummer
200.329.503/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurkorting bedrijfsruimte in verband met coronamaatregelen en faillissement

In deze zaak heeft Bellamy Gallery B.V., vertegenwoordigd door curator mr. I.N.A. Denniger, hoger beroep ingesteld tegen Herbel I B.V. inzake een huurachterstand van een winkelruimte in Rotterdam. Bellamy huurde de ruimte vanaf 1 maart 2020, maar heeft tijdens de coronapandemie een huurachterstand opgebouwd. De kantonrechter oordeelde dat Bellamy geen recht had op huurkorting, maar het hof heeft in hoger beroep geoordeeld dat Bellamy wel recht heeft op een huurkorting van € 26.086,99. Het hof heeft vastgesteld dat de coronamaatregelen een onvoorziene omstandigheid vormden die de huurprijs beïnvloedde. De curator heeft voldoende bewijs geleverd van de omzetdaling en het hof heeft de omzet van een eerdere winkel als referentie gebruikt. Het hof heeft de eerdere vonnissen van de kantonrechter vernietigd en Herbel veroordeeld tot terugbetaling van de huurachterstand en de waarborgsom.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Civiel recht
Team Handel
Zaaknummer hof : 200.329.503/01
Zaaknummer rechtbank : 9955990 CV EXPL 22-19245
Arrest van 1 april 2025
in de zaak van
[curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
Bellamy Gallery B.V.,
kantoorhoudend in Haarlem,
appellant,
advocaat: mr. I.N.A. Denniger, kantoorhoudend in Haarlem,
tegen
Herbel I B.V.,
gevestigd in Rotterdam,
verweerster,
advocaat: mr. M.A.C. Backx, kantoorhoudend in Oud-Beijerland.
Het hof zal partijen hierna noemen de curator en Herbel. Bellamy Gallery B.V. zal worden aangeduid als Bellamy.

1.De zaak in het kort

1.1
Bellamy heeft met ingang van 1 maart 2020 van Herbel een winkelruimte gehuurd in Rotterdam. Zij heeft gedurende de coronapandemie een huurachterstand laten ontstaan. Het gaat in deze zaak om de vraag of zij recht heeft op een korting op de huurprijs in verband met de coronapandemie. De kantonrechter heeft geoordeeld dat hij die korting niet kon vaststellen en heeft Bellamy daarom veroordeeld tot betaling van de volledige huurachterstand.
1.2
Het hof komt tot het oordeel dat de huurkorting op basis van de gegevens die de curator heeft overgelegd en de stellingen die hij heeft ingenomen in hoger beroep wel kan worden vastgesteld. Die huurkorting is hoger dan de achterstand die is ontstaan, zodat Herbel per saldo moet terugbetalen aan de curator.

2.Procesverloop in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
  • de dagvaarding van 13 juni 2023, waarmee de curator in hoger beroep is gekomen van het tussenvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 23 december 2022 en het eindvonnis van 31 maart 2023;
  • het arrest van dit hof van 1 augustus 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast (deze is niet gehouden);
  • de memorie van grieven van de curator, tevens vermeerdering van eis;
  • de memorie van antwoord van Herbel.

3.Feitelijke achtergrond

3.1
Op 20 december 2019 is tussen Herbel als verhuurder en Bellamy als huurder een huurovereenkomst in de zin van artikel 7:290 BW gesloten voor de winkelruimte aan de Pannekoekstraat 60A in Rotterdam (hierna ook: het gehuurde). De huur is ingegaan op 1 maart 2020 voor een eerste termijn van vijf jaar. Op de huurovereenkomst zijn de “algemene bepalingen huurovereenkomst winkelruimte en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 BW” van toepassing verklaard.
3.2
Bellamy heeft bij aanvang van de huurovereenkomst een waarborgsom van € 12.350,- aan Herbel betaald. De maandelijkse huur bedroeg bij aanvang van de huur € 4.149,25 (incl. btw). De huur moest maandelijks vooruit worden betaald.
3.3
Bellamy exploiteerde in het gehuurde een kledingzaak. De huur is op verzoek van Bellamy per 1 maart 2022 geëindigd. Bellamy had in andere steden nog vijf vestigingen.
3.4
Bellamy heeft over de maanden januari tot en met april 2021 50% van de huur voldaan. De huur over de maanden januari en februari 2022 heeft Bellamy onbetaald gelaten.
3.5
Bellamy heeft aan Herbel verzocht om huurprijsvermindering in verband met de overheidsmaatregelen naar aanleiding van de coronapandemie. Bij e-mail van 28 oktober 2021 heeft Herbel aan Bellamy verzocht om diverse financiële gegevens te verstrekken teneinde het verzoek om huurkorting te kunnen beoordelen. Bellamy heeft die gegevens niet aan Herbel verstrekt. Wel heeft zij een brief van haar accountant aan Herbel gestuurd waarin onder meer is uitgelegd waarom Bellamy geen aanspraak kon maken op de TVL-voorziening die de overheid had getroffen (TVL staat voor Tegemoetkoming Vaste Lasten).
3.6
In een brief met bijlagen van de accountant van Bellamy van 13 december 2022 is een overzicht opgenomen van de omzet die door de winkels van Bellamy is behaald, van de online-omzet en van de wholesale-omzet van het hele bedrijf in de jaren 2019, 2020 en 2021, uitgesplitst per maand. Voorts is de omzet van de winkel in Rotterdam per maand opgenomen en is geconcludeerd dat Bellamy recht heeft op een huurkorting van € 27.264,49.
3.7
Op 7 maart 2023 is het faillissement van Bellamy op haar eigen verzoek uitgesproken. De curator is door de rechtbank in die hoedanigheid aangesteld.

4.Procedure bij de rechtbank

4.1
Herbel heeft Bellamy gedagvaard en gevorderd dat, samengevat, Bellamy wordt veroordeeld tot betaling van € 4.213,73, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand, althans de wettelijke handelsrente. Zij vorderde tevens veroordeling van Bellamy tot betaling van de buitengerechtelijke kosten en de kosten van het geding. Het bedrag van € 4.213,73 is tot stand gekomen door op de huurachterstand van € 16.563,73 de waarborgsom van € 12.350,- in mindering te brengen.
4.2
Bellamy heeft op haar beurt gevorderd (in reconventie) dat een huurprijsvermindering van € 25.727,79 wordt vastgesteld, althans een door de rechter te bepalen huurprijsvermindering voor de periode van 15 maart 2020 tot en met 24 februari 2022, en Herbel te veroordelen tot terugbetaling van € 9.164,06. Zij vorderde verder dat Herbel zou worden veroordeeld de waarborgsom van € 12.350,- terug te betalen. Tot slot vorderde zij dat Herbel zou worden veroordeeld in de kosten van het geding.
4.3
De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 23 december 2022 als volgt geoordeeld. Tussen partijen staat vast dat er een huurachterstand is van € 16.563,73 berekend tot en met februari 2022. De door Bellamy overgelegde financiële gegevens zijn niet voldoende om een huurkorting te kunnen vaststellen. De totale (landelijke) omzet van Bellamy is niet gedaald. Online verkopen kunnen relevant zijn voor de beoordeling of sprake is van onvoorziene omstandigheden die een huurprijsvermindering rechtvaardigen. De kantonrechter heeft Bellamy daarop in de gelegenheid gesteld nadere financiële gegevens in het geding te brengen.
4.4
In het eindvonnis van 31 maart 2023 heeft de kantonrechter geoordeeld dat de overgelegde gegevens niet voldoende inzicht hebben gegeven. Daarbij nam de kantonrechter in aanmerking dat de omzetgegevens betrekking hadden op het vorige winkelpand van Bellamy, en niet op het gehuurde. Ook is onvoldoende inzicht gegeven in het aandeel dat de online-omzet in de totale omzet heeft gehad en welk deel daarvan zou kunnen worden toegerekend aan klanten die normaal gesproken in de winkel in Rotterdam kwamen. Er kan daarom niet van worden uitgegaan dat er geen omzet uit de fysieke winkels is weggevloeid naar de online winkels. Bellamy heeft zodoende haar beroep op huurkorting onvoldoende onderbouwd. Bellamy moet daarom de huurachterstand van € 4.213,73 die resteert na aftrek van de waarborgsom, betalen. Verder is een contractuele boete van € 300,- toegewezen, € 632,06 aan buitengerechtelijke kosten en is Bellamy in de proceskosten veroordeeld.

5.Vordering in hoger beroep

5.1
De curator is in hoger beroep gekomen omdat hij het niet eens is met het tussenvonnis en het eindvonnis. Hij heeft verschillende bezwaren tegen die vonnissen aangevoerd. Hij vordert dat die vonnissen worden vernietigd en dat een huurprijsvermindering van € 27.264,49 wordt vastgesteld, althans een door het hof vast te stellen huurprijsvermindering voor de periode van 15 maart 2020 tot en met 24 februari 2022. Hij vordert verder dat Herbel wordt veroordeeld tot terugbetaling van € 10.700,76 te vermeerderen met de wettelijke handelsrente en veroordeling van Herbel tot terugbetaling van de waarborgsom. Tot slot vordert hij dat Herbel wordt veroordeeld in de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep.

6.Beoordeling in hoger beroep

Inleiding

6.1
Het gaat in deze zaak om de vraag of Bellamy aanspraak kan maken op een huurprijsvermindering in verband met de door de overheid genomen maatregelen gedurende de coronapandemie. In zijn arrest van 24 december 2021 (ECLI:NL:HR:2021:1974) heeft de Hoge Raad onder meer als volgt geoordeeld:
De omstandigheid dat een huurder die voor zijn omzet afhankelijk is van de komst van publiek, als gevolg van overheidsmaatregelen in verband met de coronapandemie de door hem gehuurde 290-bedrijfsruimte niet of slechts in geringe mate kan exploiteren, is bij een huurovereenkomst gesloten voor 15 maart 2020, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, een onvoorziene omstandigheid als bedoeld in art. 6:258 BW op grond waarvan de rechter de huurovereenkomst kan aanpassen door de huurprijs te verminderen.
6.2
Ten aanzien van de berekening van de huurprijsvermindering in een concreet geval heeft de Hoge Raad een model gegeven dat de volgende stappen kent:
De vastelastenmethode kent de volgende stappen ter berekening van de huurprijsvermindering.
a. De overeengekomen huurprijs wordt uitgedrukt in een percentage van het totaalbedrag aan vaste lasten.
b. Het met dat percentage overeenstemmende deel van de TVL waarop de huurder aanspraak kan maken, wordt afgetrokken van het bedrag van de overeengekomen huurprijs.
c. De procentuele omzetvermindering wordt vastgesteld door de omzet in de periode waarover de huurprijsvermindering berekend wordt (hierna: de lagere omzet) te vergelijken met de omzet in een vergelijkbaar tijdvak voorafgaand aan de coronapandemie (hierna: de referentieomzet) volgens de formule: 100% – (100% x (de lagere omzet : de referentieomzet)).
d. Het met de verstoring van de waardeverhouding samenhangende nadeel wordt gelijk verdeeld over de verhuurder en de huurder (ieder 50% van het nadeel), tenzij uit de in art. 6:258 lid 1 BW bedoelde redelijkheid en billijkheid een andere verdeling volgt.
Het bedrag van de huurkorting kan vervolgens worden berekend volgens de formule: (overeengekomen huurprijs – gedeelte van de TVL dat aan de huur wordt toegerekend) x percentage omzetvermindering x 50%.
6.3
De huurovereenkomst tussen Bellamy en Herbel is gesloten vóór 15 maart 2020 en de winkel die in het gehuurde was gevestigd kon door de overheidsmaatregelen gedurende de coronapandemie niet of in mindere mate worden geëxploiteerd. Dat betekent dat Bellamy in beginsel aanspraak kan maken op een huurkorting die moet worden berekend volgens de hiervoor weergegeven rekenmethode.
6.4
De bijzondere omstandigheid die aanleiding geeft voor een huurkorting is gelegen in het feit dat het gehuurde niet, of in verminderde mate, kan worden geëxploiteerd. Het gaat erom dat het contractuele evenwicht ten aanzien van het gehuurde object door de (maatregelen ter bestrijding van de) coronapandemie is verstoord. Het hof is daarom van oordeel dat bij berekening van het verlies aan omzet zoals in de hiervoor omschreven rekenmethode, als uitgangspunt aangesloten moet worden bij de omzet die in of vanuit het gehuurde wordt verwezenlijkt. Het is immers het gehuurde object dat in aanmerking moet worden genomen om te beoordelen of er sprake is van een verstoorde waardeverhouding. Het is daarbij niet uitgesloten dat bijvoorbeeld online omzet in de afweging wordt betrokken, maar daarvoor zal vooral een rechtvaardiging bestaan als er een voldoende direct verband is tussen die online omzet en het gehuurde.
Welke omzet moet in dit geval in aanmerking worden genomen?
6.5
Bij beoordeling van de vraag of Bellamy aanspraak kan maken op huurkorting neemt het hof tot uitgangspunt dat de omzet van Bellamy drie componenten kent. In de eerste plaats haalde zij omzet uit de verkoop aan consumenten in haar fysieke winkels, waarvan die in Rotterdam er één was. Het is tussen partijen niet in geschil dat de daling van deze omzet, voor zover gegenereerd in de winkel in Rotterdam, in aanmerking moet worden genomen. In de tweede plaats haalde zij omzet uit de verkoop aan consumenten in haar online-winkel. En tot slot haalde zij omzet uit de zogenaamde wholesale-verkoop, de verkoop aan andere retailers.
6.6
De curator heeft gemotiveerd uiteengezet dat zowel de webshop van Bellamy als de wholesale-activiteiten los stonden van de activiteiten in het gehuurde en vanuit een centraal magazijn in Den Bosch werden georganiseerd. Hij heeft verder uiteen gezet dat klanten in de regel door een nieuwsbrief naar de webshop worden getrokken en niet door een bezoek aan een fysieke winkel. Tot slot heeft hij uiteen gezet dat de wholesale-activiteiten pas in 2019 zijn opgestart en dat de online-verkoop pas vanaf dat jaar en vanaf 2020 een groei heeft genomen doordat er meer marketingactiviteiten werden ondernomen.
6.7
Tegen die achtergrond, die door Herbel niet voldoende gemotiveerd is weersproken, is het hof van oordeel dat de wholesale-omzet buiten beschouwing moet worden gelaten. Niet alleen is er daarbij sprake van een geheel andere klantenkring dan in de winkel, namelijk professionele afnemers in plaats van consumenten, maar uit niets kan worden afgeleid dat het gehuurde in Rotterdam een rol speelde bij die wholesale-activiteiten. Het contractuele evenwicht van de huurovereenkomst wordt dus ook niet door die wholesale-activiteiten beïnvloed.
6.8
Ten aanzien van de webshop geldt datzelfde. Hoewel het hof niet uitgesloten acht dat onder omstandigheden omzet die met online-verkopen aan consumenten wordt bewerkstelligd, wordt meegerekend bij de berekening van de hoogte van de corona-korting, kan in dit geval in onvoldoende mate worden aangenomen dat het gehuurde bij het behalen van die online-omzet een daadwerkelijke rol heeft gespeeld. De curator heeft onweersproken toegelicht dat de webshop-verkoop grotendeels is gegenereerd met klanten die een nieuwsbrief ontvangen en dus niet met klanten uit een fysieke winkel, laat staan het gehuurde. De online verkoop werd bovendien niet vanuit het gehuurde verzorgd. De enkele stelling van Herbel dat het “aannemelijk is” dat een deel van de fysieke winkels naar onlineverkopen is gegaan (randnummer 23 memorie van antwoord) is onvoldoende onderbouwd om tot een andere conclusie te komen. Het feit dat de online-verkoop in de jaren 2019, 2020 en 2021 is gegroeid, betekent tegen de achtergrond van de toelichting die de curator heeft gegeven, evenmin dat deze verkoop in de plaats is gekomen van de verkoop in de (gehuurde) winkel.
6.9
Dat betekent dat bij de berekening die moet worden gemaakt alleen de omzet in de winkel in aanmerking moet worden genomen.
Kan de verkoop vanuit de vorige winkel in Rotterdam als referentie dienen?
6.1
De kantonrechter heeft geoordeeld dat Bellamy weliswaar een overzicht heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij voor wat betreft het gehuurde in 2020 een omzetvermindering van (afgerond) 74% heeft gehad ten opzichte van 2019 en in 2021 een omzetvermindering van (afgerond) 59% ten opzichte van 2019, maar dat die vergelijking is gemaakt met een voormalig huurpand van Bellamy gelegen aan de Oude Binnenweg 116 in Rotterdam waarvan de representativiteit niet vaststaat en dat daarom niet bruikbaar is. De curator is hiertegen op gekomen en heeft uiteen gezet dat met het nieuwe pand normaal gesproken een hogere omzet behaald had moeten kunnen worden, zodat de oude winkel wel degelijk als referentie kan dienen van welke omzet ten minste in het gehuurde had kunnen worden behaald.
6.11
Het hof neemt opnieuw tot uitgangspunt dat de overheidsmaatregelen met betrekking tot de coronacrisis in beginsel hebben te gelden als een onvoorziene omstandigheid. De regeling van de onvoorziene omstandigheden in artikel 6:258 BW vormt een specialis van artikel 6:248 lid 2 BW en vereist dus een toepassing van de redelijkheid en billijkheid. De door de kantonrechter gekozen benadering leidt ertoe dat Bellamy, terwijl zij minder huurgenot van het gehuurde heeft kunnen hebben door de overheidsmaatregelen met betrekking tot de coronacrisis, toch geen aanspraak kan maken op huurkorting omdat zij vóór het uitbreken van de coronacrisis haar omzet niet in hetzelfde pand heeft behaald. Die uitkomst acht het hof niet in lijn met de door de Hoge Raad gekozen benadering waarin rekening kan worden gehouden met alle omstandigheden van het geval om tot een oplossing te komen die recht doet aan de feitelijke situatie en het verstoorde contractuele evenwicht. Dat betekent ook dat de rechter, waar nodig, met inachtneming van de redelijkheid en billijkheid een inschatting zal moeten maken van bepaalde (financiële) omstandigheden die een rol kunnen spelen.
6.12
Het hof is tegen de achtergrond van het bovenstaande van oordeel dat de omzetcijfers van de oude winkel wel degelijk als referentie kunnen dienen. De curator heeft gemotiveerd uiteen gezet dat de prognose voor de nieuwe winkel was dat daar een hogere omzet zou worden behaald dan in de winkel aan de Oude Binnenweg, omdat de nieuwe winkel groter was, een betere indeling had en in een “high-end” winkelgebied lag. Het hof acht het ook in algemene zin voor de hand liggend dat een onderneming niet verhuist als de verwachting
nietis dat er een hogere omzet kan worden behaald. Of in het gehuurde precies dezelfde omzet zou zijn behaald als in de oude winkel, of juist een iets hogere of iets lagere, zal juist door de coronacrisis nooit met zekerheid vastgesteld kunnen worden. Het hof gaat er echter, gelet op de door de curator geschetste achtergrond van de verhuizing, vanuit dat in ieder geval dezelfde omzet, maar waarschijnlijk een iets hogere omzet behaald zou kunnen zijn geworden in het gehuurde als in de oude winkel. Eventuele aanloopverliezen na de verhuizing zullen er mogelijk ook zijn geweest, maar het hof acht die ook zo onzeker dat het redelijk is die weg te strepen tegen de verwachte mogelijk hogere omzet. Om die reden zal het hof de omzetten van de vorige winkel als referentie aannemen.
Geven de overgelegde cijfers voldoende inzicht?
6.13
Bellamy heeft als productie 14 in eerste aanleg een verklaring van haar accountant in het geding gebracht van 13 december 2022 waarin is aangegeven dat uit de bijlagen blijkt welke omzet er door Bellamy is gerealiseerd. Een van die bijlagen heeft betrekking op de omzet van de winkel in het gehuurde. Die omzet is daarin per maand gespecificeerd. In de berekening is verder opgenomen dat de coronakorting in totaal € 27.264,49 zou moeten bedragen. Bellamy heeft daarnaast als producties 15, 16 en 17 de jaarrekeningen over respectievelijk 2019, 2020 en 2021 in het geding gebracht.
6.14
Het hof komt, anders dan de kantonrechter, tot het oordeel dat met deze brief van de accountant en de bijlagen, voldoende is onderbouwd wat de omzet van de winkel in Rotterdam was. Herbel heeft de cijfers die daarin zijn opgenomen ook niet gemotiveerd betwist, zij heeft in eerste instantie slechts aanvullende gegevens gevraagd. Met het door de accountant opgestelde overzicht en de overgelegde jaarrekeningen heeft Bellamy voldoende inzicht gegeven in haar financiële situatie en heeft zij Herbel ook voldoende gelegenheid gegeven die financiële gegevens te beoordelen. Het hof oordeelt daarom dat de overgelegde cijfers voldoende inzichtelijk en verifieerbaar zijn. Nu zij zijn opgesteld door een accountant acht het hof die cijfers ook voldoende betrouwbaar. Ook de berekening die in het overzicht is opgenomen is navolgbaar en in lijn met de systematiek die de Hoge Raad heeft geschetst. Als uitgangspunt zal het hof daarom die berekening volgen.
6.15
Herbel heeft wel aangevoerd dat uit de jaarrekeningen over 2020 en 2021 volgt dat de kostprijs van de omzet is veranderd en dat die verandering niet in de berekening van de huurprijsvermindering kan worden meegenomen, zodat voor een huurkorting geen plaats is. Het hof volgt haar daarin niet. In de berekeningssystematiek die volgt uit het arrest van de Hoge Raad is het de omzet als zodanig die in aanmerking moet worden genomen, niet de kostprijs daarvan. Herbel heeft ook niet uitgewerkt tot welke correctie op de berekening van de accountant van Bellamy dit zou moeten leiden.
6.16
Herbel heeft verder aangevoerd dat slechts een korting zou moeten worden berekend over maximaal 7 maanden. Zij miskent daarmee dat weliswaar gedurende de coronapandemie niet steeds dezelfde maatregelen hebben gegolden en dat de winkels ook open zijn geweest, maar dat de bedrijfsvoering gedurende de gehele periode beïnvloed kan zijn door die maatregelen. Vanaf het begin van de coronapandemie zijn er immers maatregelen getroffen die ertoe strekten dat mensen zo veel mogelijk thuis bleven en het contact met andere mensen beperkten. Het overzicht van de door Bellamy in Rotterdam gegenereerde omzet laat ook voor die beginperiode een sterke daling zien ten opzichte van het vorige jaar, terwijl er geen reden is om aan te nemen dat Bellamy niet toen alles op alles heeft gezet om haar omzet op peil te houden. Het hof acht het daarom aannemelijk dat ook gedurende de periode waarin de niet-essentiële winkels niet gesloten hoefden te zijn, de coronamaatregelen een negatieve invloed zullen hebben gehad op het resultaat van die winkels. Slechts gedurende een zeer beperkte tijd in 2021 zijn er in het geheel geen beperkingen voor winkels geweest. Daarom is het redelijk om ook de omzet over de gehele periode te bekijken en de coronakorting ook over die hele periode te berekenen. Er zijn ook geen aanwijzingen dat de omzetdaling in die hele periode door andere factoren is veroorzaakt dan de coronapandemie.
6.17
Het hof brengt daarop wel de volgende correctie aan. Pas in de loop van februari 2022 mochten winkels zoals die van Bellamy weer normaal open zijn. In ieder geval in januari en februari (deels) 2022 kon de winkel met inachtneming van zekere restricties geopend zijn. Bellamy heeft ervoor gekozen de winkel helemaal gesloten te houden (2.14 memorie van grieven). Dat was op grond van de coronamaatregelen niet nodig. Het is daarom niet redelijk om voor die maanden tot uitgangspunt te nemen dat er als gevolg van die maatregelen in het geheel geen omzet is behaald. Het hof berekent de coronakorting daarom aldus dat zal worden uitgegaan van een gemiddelde over de jaren 2020 en 2021 per maand, dat zal worden geëxtrapoleerd naar januari en februari 2022. Dat komt op het volgende naar: 27.264,49 – 3.184,19 = 24.080,30 / 24 =1.003,35 x 26 = 26.086,99.
6.18
Het voorgaande betekent dat Bellamy recht heeft op een huurkorting van € 26.086,99. Uitgaande van een huurachterstand van € 16.563,73 betekent dit dat Bellamy recht heeft op teruggave van € 9.523,26. Op de huurachterstand heeft Herbel de borg van € 12.350,- al in mindering gebracht. Ook die moet worden terugbetaald, nu er geen grondslag was voor het inhouden daarvan.
6.19
Herbel heeft aangevoerd dat Bellamy nimmer een onderbouwing heeft gegeven van de aangevraagde en afgewezen TVL (randnummer 14 memorie van antwoord). Het hof leidt uit die stelling niet af dat Herbel van oordeel is dat Bellamy wel TVL heeft gekregen of dat zij daar wel aanspraak op had kunnen maken. Ook kan het hof niet uit die stelling afleiden dat Herbel van oordeel is dat het feit dat Bellamy geen aanspraak had op TVL op een andere manier invloed zou moeten hebben op de berekening van de huurkorting.
Bewijs
6.2
Het hof passeert het bewijsaanbod van Herbel dat betrekking heeft op het horen van […] “over de huurovereenkomst, de contacten met Bellamy en de verdere punten en gang van zaken.” Het bewijsaanbod heeft daarmee namelijk geen betrekking op feiten die, indien bewezen, tot een andere uitkomst kunnen leiden. Het hof ziet geen aanleiding een deskundige te benoemen. Het bewijsaanbod van de curator wordt gepasseerd omdat het na voorgaande beslissingen geen relevantie heeft.
Conclusie en proceskosten
6.21
De conclusie is dat het hoger beroep van de curator slaagt. De vordering van Herbel zal alsnog moeten worden afgewezen. Dat geldt ook ten aanzien van de contractuele boete en de buitengerechtelijke kosten, aangezien moet worden geconcludeerd dat er per saldo geen huurachterstand heeft bestaan.
6.22
De gewijzigde vordering in reconventie is toewijsbaar in die zin dat de huurkorting zal worden bepaald op een bedrag van € 26.086,99. Daarbij past dat de waarborgsom aan de curator moet worden terugbetaald en dat aan de curator een bedrag van € 9.523,26 wordt terugbetaald. De curator heeft gevorderd dat over zowel de waarborgsom als het bedrag van € 9.523,26 de wettelijke handelsrente wordt toegekend. De terugbetalingsverplichting van Herbel is er echter niet een uit de tussen partijen geldende handelsovereenkomst, maar uit onverschuldigde betaling, zodat alleen de gewone wettelijke rente toewijsbaar is (HR 30 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1710).
6.23
Herbel heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep te gelden als de in het ongelijk gestelde partij, zodat zij zal worden veroordeeld in de kosten van het geding.
6.24
Die proceskosten worden begroot op:
Eerste aanleg:
Gemachtigdensalaris: € 528,- + 198 (conventie en reconventie) = € 726,-
Hoger beroep
dagvaarding € 106,73
griffierecht € 783,-
salaris advocaat € 1.571,- (1 punt × tarief III)
nakosten € 178,-(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.638,73

7.Beslissing

Het hof:
- vernietigt de tussen partijen gewezen vonnissen van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 23 december 2022 en 31 maart 2023,
en
opnieuw rechtdoende:
  • wijst de vorderingen van Herbel af;
  • verklaart voor recht dat Bellamy recht had op een huurkorting van € 26.086,99 over de periode van 15 maart 2020 tot en met 24 februari 2022;
  • veroordeelt Herbel tot betaling van € 9.523,26 en € 12.350,-, beide bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 28 februari 2022 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt Herbel in de kosten van het geding in eerste aanleg, aan de zijde van de curator tot op 31 maart 2023 begroot op € 726,- aan salaris advocaat;
- veroordeelt Herbel in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van de curator tot op heden begroot op € 2.638,73;
- bepaalt dat binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak aan deze kostenveroordeling moet zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.J. van der Helm, P. Glazener en F. van der Hoek en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2025 in aanwezigheid van de griffier.