In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 79,40, bestond uit € 6,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd met € 2,50. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.
De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 januari 2023 parkeerde belanghebbende zijn auto zonder geldige parkeervergunning in een zone waar parkeerbelasting verschuldigd was. Belanghebbende had via de parkeerapp ParkMobile betaald voor een andere parkeerzone. De Rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende was om voor de juiste parkeerzone te betalen en dat de onjuiste informatie van de parkeerapp niet aan de gemeente kon worden tegengeworpen. Het Hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen sprake was van overmacht of bijzondere omstandigheden die de naheffingsaanslag zouden kunnen rechtvaardigen.
In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had gehandeld. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om de juiste parkeerbelasting te betalen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierechten.