ECLI:NL:GHDHA:2025:464

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2025
Publicatiedatum
21 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/622
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting en de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 19 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd. De naheffingsaanslag, ter hoogte van € 79,40, bestond uit € 6,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, maar de Heffingsambtenaar had het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd met € 2,50. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de Rechtbank Rotterdam, die het beroep ongegrond verklaarde. Hierop heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof.

De feiten van de zaak zijn als volgt: op 15 januari 2023 parkeerde belanghebbende zijn auto zonder geldige parkeervergunning in een zone waar parkeerbelasting verschuldigd was. Belanghebbende had via de parkeerapp ParkMobile betaald voor een andere parkeerzone. De Rechtbank oordeelde dat het de verantwoordelijkheid van belanghebbende was om voor de juiste parkeerzone te betalen en dat de onjuiste informatie van de parkeerapp niet aan de gemeente kon worden tegengeworpen. Het Hof bevestigde dit oordeel en oordeelde dat er geen sprake was van overmacht of bijzondere omstandigheden die de naheffingsaanslag zouden kunnen rechtvaardigen.

In hoger beroep heeft belanghebbende betoogd dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar terecht had gehandeld. Het Hof concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat hij door bijzondere omstandigheden niet in staat was om de juiste parkeerbelasting te betalen. De uitspraak van de Rechtbank werd bevestigd, en belanghebbende kreeg geen vergoeding van proceskosten of griffierechten.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/622

Uitspraak van 19 maart 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 7 juni 2024, nummer ROT 23/2509.

Procesverloop

1.1.
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen opgelegd ten bedrage van € 79,40, bestaande uit € 6,50 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 72,90 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op bezwaar heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd met € 2,50.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 138. Op 20 november 2024 heeft de Heffingsambtenaar een verweerschrift ingediend en op voormelde datum heeft het Hof een reactie op het verweerschrift ontvangen van belanghebbende.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 5 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op 15 januari 2023 stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) van 14:41 uur tot 16:56 uur geparkeerd ter hoogte van de [adres] te [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar alleen tegen betaling van parkeerbelasting of met een geldige parkeervergunning mag worden geparkeerd. Tijdens een controle op voormelde datum is om 14:49 uur geconstateerd dat de auto geen geldige parkeervergunning had en dat er geen parkeerbelasting was voldaan voor GSM/zone-code [zone 1] , de parkeerzone waar de [straat] zich in bevindt en waarvoor een uurtarief geldt van € 6,50. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd.
2.2.
Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. In dat bezwaar heeft belanghebbende aan de Heffingsambtenaar een screenshot van parkeerapp ParkMobile verstrekt waaruit blijkt dat belanghebbende voor die tijdsperiode parkeerbelasting heeft voldaan voor GSM/zone-code [zone 2] , in welke zone een uurtarief geldt van € 2,50.
2.3.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag met € 2,50 verminderd.

Oordeel van de Rechtbank

3.1.
De Rechtbank heeft geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser:
“(…)
6.1
Het is de verantwoordelijkheid van eiser om voor de juiste parkeerzone parkeerbelasting te voldoen. Dat de parkeerapp van eiser een andere parkeerzone aangaf, komt daarom voor zijn rekening. De parkeerapp is immers geen product van de heffingsambtenaar, maar enkel een dienst die wordt aangeboden om de parkeerbelasting mee te voldoen. De parkeerder heeft daarbij volgens vaste rechtspraak een onderzoeksplicht voorafgaand aan het parkeren.[3] Het lag op de weg van eiser om bij aanmelding via de parkeerapp te controleren of de parkeeractie werd gestart voor de juiste zone (bijvoorbeeld door te kijken naar de bebording in de straat). Dit geldt ook wanneer een zone automatisch door een parkeerapp wordt ingevuld.[4] De jurisprudentie waar eiser naar verwijst leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak had eiser een foutief kenteken ingevoerd in de parkeerapp, maar wel alle parkeerbelasting voldaan. Dit is niet dezelfde situatie als de situatie van eiser, nu eiser onvoldoende parkeerbelasting heeft voldaan voor de zone waarin hij geparkeerd stond.
6.2.
De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat eiser niet de intentie had
om niet aan zijn betaalverplichting te voldoen, het oordeel evenmin anders maakt. Voor het opleggen van een naheffingsaanslag van parkeerbelasting is namelijk geen opzet of schuld aan het niet betalen van parkeerbelasting vereist. De parkeerbelasting is een zogenaamde objectieve belasting. Dat wil zeggen dat de persoonlijke omstandigheden van de belastingplichtige in beginsel niet in de weg kunnen staan aan de naheffing als aan de voorwaarden voor naheffing is voldaan. Dit is slechts anders als er sprake is van een acute noodsituatie waardoor de parkeerder verhinderd was of niet in staat was om (tijdig) parkeerbelasting te betalen.[5] Van overmacht is in het geval van eiser niet gebleken.
6.3.
De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn stelling dat het bestreden besluit onvoldoende is gemotiveerd omdat niet duidelijk is naar welke algemene voorwaarden de heffingsambtenaar verwijst. Zoals de heffingsambtenaar ter zitting duidelijk heeft gemaakt, is bedoeld te verwijzen naar de algemene voorwaarden van de door eiser gehanteerde parkeerapp. Het is niet aan de heffingsambtenaar om eiser van deze algemene voorwaarden (dan wel de vindplaats daarvan) te voorzien nu het een door eiser zelf gebruikte applicatie betreft.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de heffingsambtenaar terecht aan eiser
een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij
krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
[3] Hof Amsterdam 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1211.
[4] Zie bijvoorbeeld rechtbank Noord-Nederland 7 juni 2022, ECLI:NL:RBNNE:2022:1802 en rechtbank Rotterdam 23 november 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:11351.
[5] Zie bijvoorbeeld rechtbank Rotterdam 7 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7415 en hof Arnhem-Leeuwarden 24 oktober 2023, ECLI:NL:GHARL:2023:9119.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of:
  • het gebruik van de onjuiste parkeerzone voor rekening en risico van belanghebbende komt, en zo ja, of
  • de Rechtbank terecht de naheffingsaanslag in stand heeft gelaten voor wat betreft de kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en de uitspraak op bezwaar. Voor wat betreft de naheffingsaanslag concludeert belanghebbende primair tot vernietiging van de naheffingsaanslag en subsidiair tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 4,00. Voorts verzoekt belanghebbende om vergoeding van de kosten voor beroepsmatige rechtsbijstand die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken en tot vergoeding van de voor het beroep en het hoger beroep geheven griffierechten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Niet in geschil is dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan met behulp van de parkeerapp ParkMobile en dat hij voor de parkeeractie op 15 januari 2023 voor een andere parkeerzone heeft betaald dan de parkeerzone waarin de auto stond geparkeerd.
5.2.1.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat hij in de parkeerapp zijn akkoord heeft gegeven voor de juiste parkeerzone, maar dat de parkeerapp een fout heeft gemaakt en sprake is van een verkeerde verwerking door de app, waardoor belanghebbende voor de verkeerde parkeerzone heeft betaald. Voorts stelt belanghebbende dat indien hij zou zijn afgegaan op onjuist weergegeven informatie in de parkeerapp, dit niet aan hem kan worden tegengeworpen (vgl. conclusie A-G Pauwels van 28 juni 2024 , ECLI:NL:PHR:2024:710 en HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1014, BNB 2020/154).
5.2.2.
Volgens de Heffingsambtenaar dient belanghebbende, op grond van de onderzoeksplicht die op hem rust, (ook) te controleren of de op basis van de GPS-coördinaten afgeleide parkeerzone in de parkeerapp overeenkomt met de daadwerkelijke parkeerzone waarin is geparkeerd.
5.3.
Belanghebbende bestrijdt niet dat hij een onderzoeksplicht heeft bij het voldoen van parkeerbelasting. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij naar de bebording heeft gekeken en dat hij parkeerbelasting wilde voldoen voor de juiste gebiedszone, maar dat er met de verwerking in de parkeerapp iets is misgegaan. De Heffingsambtenaar heeft deze stelling ter zitting weersproken.
5.4.
Of en in hoeverre sprake was van een onjuiste verwerking in de parkeerapp, kan naar het oordeel van het Hof in het midden blijven, omdat niet aan de gemeente Den Haag kan worden tegengeworpen dat belanghebbende parkeerbelasting heeft voldaan voor de verkeerde parkeerzone. Dit zou anders zijn indien de gemeente Den Haag onjuiste en/of onvolledige informatie over de parkeerzones/ gebiedscodes en tarifering zou hebben verstrekt aan de beheerder van de parkeerapp. In dat geval zou de gemeente niet hebben voldaan aan haar informatieplicht ten aanzien van deze wijze van betaling (vgl. HR 5 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1014, BNB 2020/154). De Heffingsambtenaar heeft ter zitting echter onweersproken verklaard dat de gemeente Den Haag geen onjuiste informatie over de parkeerzones en/of tarifering heeft verstrekt aan de beheerder van parkeerapp ParkMobile. Dat belanghebbende voor de verkeerde parkeerzone parkeerbelasting heeft betaald, kan derhalve niet aan de gemeente Den Haag worden tegengeworpen. Dit geldt, naar het oordeel van het Hof, ook voor zover belanghebbende is afgegaan op een door de parkeerapp, op basis van GPS-coördinaten, voorgestelde parkeerzone, aangezien onweersproken is gesteld dat de gemeente Den Haag daar geen rol in heeft gespeeld. Het betoog van belanghebbende faalt.
5.5.
Voorts heeft belanghebbende ter zitting een beroep gedaan op overmacht onder verwijzing naar de conclusie van A-G Pauwels van 28 juni 2024, ECLI:NL:PHR:2024:710, onderdelen 6.18 tot en met 6.24. Belanghebbende stelt dat hij niet het juiste bedrag aan parkeerbelasting heeft kunnen betalen hoewel daartoe wel een inspanning bestond.
5.6.
Naar het oordeel van het Hof is in de onderhavige zaak geen sprake van overmacht. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat onvoldoende parkeerbelasting is betaald door een bijzondere omstandigheid zoals beschreven in de conclusie van de A-G of een andere zodanige omstandigheid. Belanghebbende had immers bij de parkeerautomaat kunnen betalen als hij het risico niet wilde lopen van een niet goed functionerende parkeerapp.
Coulance
5.7.
Over belanghebbendes beroep op coulance bij de gemeente, kan het Hof geen uitspraak doen omdat dat een kwestie is tussen de Heffingsambtenaar en belanghebbende, waarin het Hof geen rol heeft. Dit is slechts anders als zou zijn gesteld en gebleken dat de Heffingsambtenaar met het opleggen van de naheffingsaanslag in strijd zou hebben gehandeld met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Dit is echter gesteld noch gebleken.
5.8.
Ook de verwijzing van belanghebbende naar de uitspraak van Hof Amsterdam van 5 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:4470 kan hem niet baten omdat in voornoemde zaak de verschuldigde parkeerbelasting volledig was voldaan. In de onderhavige zaak was tijdens de parkeeractie op 15 januari 2023 niet het volledige bedrag aan parkeerbelasting voldaan, waardoor de gemeente Den Haag op grond van artikel 234, lid 5, Gemeentewet bevoegd is om kosten in rekening te brengen bij het opleggen van een naheffingsaanslag. Hoewel het Hof kan begrijpen dat belanghebbende wel de intentie had om het volledige bedrag aan parkeerbelasting te betalen, merkt het Hof op dat de kostenopslag bij het opleggen van de naheffingsaanslag geen sanctie is. Gesteld noch gebleken is dat de hoogte van de aan belanghebbende in rekening gebrachte bedragen, van dien aard is dat het daarbij om iets anders of meer gaat dan kosten ter zake van de oplegging en invordering van parkeerbelasting (vgl. HR 18 oktober 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3127, BNB 1996/34). Het Hof is derhalve van oordeel dat de Rechtbank de naheffingsaanslag terecht in stand heeft gelaten.
Slotsom
5.9.
Gelet op het hiervoor overwogene is het hoger beroep ongegrond.

Proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door Chr.Th.P.M. Zandhuis, A. van Dongen en L.D.M.A Reijs, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers Chr.Th.P.M. Zandhuis
De beslissing is op 19 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.