4.1.De rechtbank heeft onder meer het volgende overwogen:
“4. Uit hoofdstuk 1 van de Verordening Parkeerbelastingen 2013 (Hof: hierna de Verordening Parkeerbelastingen) volgt dat met de Verordening Parkeerbelastingen 1991 voor het gehele grondgebied van Amsterdam het fiscale parkeerregime is ingevoerd. Daarna werd dat gebied per gebied geëffectueerd ( zie hoofdstuk 2). Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat de [adres 1] valt onder tariefgebied [naam 2] , hetgeen ook volgt uit gedingstuk 2.
5. De rechtbank overweegt dat parkeerbelasting wordt geheven op grond van een algemeen verbindende gemeentelijke verordening die op de voorgeschreven wijze algemeen bekend is gemaakt. Gelet op de aard van die regelgeving die meebrengt dat in een gemeente niet op elke plaats hetzelfde regime geldt, rust op de heffingsambtenaar, althans op de gemeente, daarnaast de plicht om parkeerders op de plaatsen waar de belastingplicht geldt, deugdelijk te informeren over de belastingplicht ter plaatse en over de wijze waarop zij daaraan kunnen voldoen. Op de parkeerder rust een onderzoeksplicht. Een parkeerder dient zich voorafgaand aan het parkeren zo goed mogelijk ervan te vergewissen of ter plaatse een belastingplicht geldt en de wijze waarop aan die verplichting dient te worden voldaan.
6. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van apparatuur voor voldoening van de belasting bij of in de nabijheid van de parkeerplaats of uit bebording of andere aanwijzingen bij de parkeerplaats of in de directe omgeving.
7. Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat het gedeelte van de [adres 1] waar eiser geparkeerd stond eenrichtingsverkeer is. De straat is alleen toegankelijk vanaf de [adres 2] . Bij het inrijden van de [adres 1] is eiser parkeerautomaat [nummer 2] gepasseerd. Vervolgens is eiser langs de bebording (ter hoogte van [adres 1] [nummer 3] ) gereden. Op ongeveer 55 m van de parkeerlocatie staat parkeerautomaat [nummer 4] , de gepasseerde parkeerautomaat staat op ongeveer 110 m van de parkeerlocatie. Volgens verweerder was het voldoende kenbaar dat ter hoogte van de [adres 1] betaald parkeren aan de orde is. Niet in geding is dat eiser de door verweerder aangegeven route heeft gevolgd voordat hij zijn auto parkeerde. Evenmin heeft eiser genoemde (plaatsing van) bebording en van de parkeerautomaten betwist.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder reeds door de plaatsing van de parkeerautomaat en een herhalingsbord voldoende duidelijk gemaakt dat voor het parkeren ter plaatse parkeerbelasting verschuldigd was.
9. Voor zover eiser ter zitting heeft gesteld dat hij de parkeerautomaten niet heeft gezien, overweegt de rechtbank dat deze stelling hem niet kan baten. Van een bestuurder van een auto mag worden verwacht dat hij een onderzoek doet om zich op de hoogte te stellen van de geldende regels met betrekking tot de parkeerregulering. Dat het ten tijde in geding ter plaatse donker was, maakt dit niet anders. Indien eiser de parkeerautomaat niet heeft gesignaleerd, moet de conclusie zijn dat eiser onvoldoende heeft gedaan om zich top de hoogte te (doen) stellen van het parkeerregime ter plaatse. De gevolgen hiervan komen voor risico van eiser.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht bestaat geen aanleiding. “