ECLI:NL:GHDHA:2025:42

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 januari 2025
Publicatiedatum
20 januari 2025
Zaaknummer
200.346.451/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst en de gevolgen van overtreding

In deze zaak gaat het om een kort geding over de overtreding van een concurrentiebeding door [appellante], die tot 1 februari 2024 werkzaam was bij Charterama B.V. Na haar vertrek heeft zij een nieuwe functie aangeboden gekregen bij DUPI Underwriting Agencies B.V., wat leidde tot een geschil over de geldigheid van het concurrentiebeding. De kantonrechter had in eerste aanleg de vorderingen van [appellante] afgewezen en haar verboden om het dienstverband bij DUPI voort te zetten, terwijl zij ook werd veroordeeld tot betaling van boetes aan Charterama. In hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld, waarbij het de vraag heeft behandeld of DUPI en Charterama concurrenten zijn en of het concurrentiebeding redelijk is. Het hof heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht oordeelde dat er sprake was van concurrentie tussen de twee bedrijven en dat het concurrentiebeding in stand blijft. Echter, het hof heeft ook geoordeeld dat de opgelegde boetes te hoog waren en heeft deze beperkt tot € 35.000,-. De kostenveroordeling in eerste aanleg is in stand gebleven, en [appellante] is veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof heeft de vordering van Charterama tot betaling van boetes voor het overige afgewezen en de terugbetaling van teveel betaalde bedragen aan [appellante] toegewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Civiel recht
team Handel
zaaknummer: 200.346.451/01
zaaknummer rechtbank Rotterdam: 11184907 VV EXPL 24-332
arrest van 28 januari 2025
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante
advocaat: mr. S.S. Wahab te Rotterdam,
tegen
CHARTERAMA B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
advocaat: mr. A. Kornaat te Rotterdam.
Partijen worden hierna [appellante] en Charterama genoemd.

1.De zaak in het kort

Kort geding over concurrentiebeding. Het hof acht het concurrentiebeding overtreden maar beperkt het door de kantonrechter toegewezen bedrag aan boetes.

2.Procesverloop in hoger beroep

Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 19 september 2024 (met producties) waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het kortgedingvonnis van de kantonrechter in de rechtbank Rotterdam van 22 augustus 2024; de appeldagvaarding bevat de grieven;
- de memorie van antwoord, met producties.
De mondelinge behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgehad op 11 december 2024. Bij die gelegenheid hebben beide genoemde advocaten (alsmede mr. A. Birkhoff namens [appellante] en mr. R.C. Sies namens Charterama) het woord gevoerd. Voorafgaand aan de zitting zijn door [appellante] nog toegestuurd een akte en een productie.

3.Feitelijke achtergrond

Het gaat in deze zaak om het volgende.
3.1.
[appellante] werkte tot 1 februari 2024 bij Charterama (aanvankelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, naderhand op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd) in de functie van (laatstelijk) Manager Underwriter.
3.2.
Na opzegging van haar arbeidsovereenkomst met Charterama tegen 1 februari 2024 is [appellante] per die datum in dienst getreden van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat als Senior Beleidsmedewerker.
3.3.
[appellante] heeft haar arbeidsovereenkomst met het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat opgezegd tegen 1 juli 2024.
3.4.
Inmiddels was tussen partijen een discussie ontstaan naar aanleiding van het voornemen van [appellante] om per 1 juli 2024 in dienst te treden bij DUPI Underwriting Agencies B.V. (hierna: DUPI) in de functie van Underwriter EURO P&I.
3.5.
Van de arbeidsovereenkomst tussen partijen maakte laatstelijk deel uit een concurrentiebeding dat als volgt luidt:
11.1
Het is Werknemer verboden om tijdens de dienstbetrekking en gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van deze arbeidsovereenkomst, direct of indirect, in Charterers Liability insurance voor zichzelf of voor anderen in enigerlei vorm werkzaam of betrokken te zijn bij een onderneming of organisatie met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met die van Werkgever.

4.Beoordeling

4.1.
In deze zaak vorderde [appellante] in eerste aanleg, samengevat, gehele of gedeeltelijke schorsing van het concurrentie- en (ook in de arbeidsovereenkomst opgenomen) relatiebeding, matiging van de boete die is gesteld op overtreding van deze bedingen, veroordeling van Charterama tot betaling van een maandelijkse vergoeding op straffe van verbeurte van een dwangsom, een en ander met veroordeling van Charterama in de proceskosten (met wettelijke rente).
4.2.
In eerste aanleg vorderde Charterama in reconventie, samengevat, (voor het geval [appellante] in dienst was bij DUPI) een verbod aan [appellante] om het dienstverband voort te zetten, veroordeling van [appellante] om de beperkende bedingen na te komen en veroordeling van [appellante] tot betaling van de overeengekomen boetes van 1 juli 2024 tot de datum van uitdiensttreding bij DUPI en (voor het geval [appellante] niet in dienst was bij DUPI) een gebod aan [appellante] om de beperkende bedingen na te komen op straffe van de overeengekomen boetes; alles met veroordeling van [appellante] in de proceskosten (met wettelijke rente).
4.3.
De kantonrechter heeft de vorderingen van [appellante] in conventie afgewezen. In reconventie heeft de kantonrechter [appellante] verboden om het dienstverband bij DUPI voort te zetten en [appellante] veroordeeld tot betaling aan Charterama van de overeengekomen boetes, bestaande uit een onmiddellijk opeisbaar bedrag van € 15.000,- en € 750,- voor elke dag/elk dagdeel dat de overtreding heeft plaatsgevonden en voortduurt, te weten vanaf 1 juli 2024 tot de datum dat zij uit dienst is bij DUPI. De kantonrechter heeft zowel in conventie als in reconventie [appellante] veroordeeld in de proceskosten (in reconventie begroot op nihil), met wettelijke rente. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.4.
Tegen deze beslissingen komt [appellante] op in hoger beroep met acht grieven.
4.5.
Naar aanleiding van de grieven overweegt het hof als volgt.
Zijn DUPI en Charterama concurrenten van elkaar?
4.6.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat DUPI en Charterama concurrenten zijn van elkaar. Hij heeft daartoe overwogen dat Charterama een verzekeringsbedrijf is in de maritieme sector en is gespecialiseerd in Charterers Liability Insurance, een verzekeringsproduct voor de scheepvaart, dat DUPI ook actief is binnen de maritieme verzekeringswereld en onder andere Charterers Liability Insurance aanbiedt. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de omstandigheid dat DUPI ook nog andere producten aanbiedt, niet maakt dat zij niet als concurrent van Charterama moet worden gezien.
4.7.
Het hof onderschrijft dit oordeel van de kantonrechter. De door [appellante] in de toelichting op grief 2 naar voren gebrachte omstandigheden brengen daarin geen verandering. Nu zowel DUPI als Charterama aanbieder zijn van het verzekeringsproduct Charterers Liability Insurance (het hof begrijpt: een aansprakelijkheidsproduct voor internationale charterers (huurders) van zeeschepen), voert DUPI in zoverre “een onderneming (…) met activiteiten op een terrein gelijk aan of anderszins concurrerend met die van” Charterama. Het feit dat DUPI in de Charterers Liability Insurance slechts een klein marktaandeel heeft en dat Charterama, anders dan DUPI, zich specifiek richt op de maritieme sector leidt niet tot een ander oordeel. Grief 2 faalt daarom.
De beoogde werkzaamheden van [appellante] bij DUPI
4.8.
De kantonrechter heeft overwogen van oordeel te zijn dat aannemelijk is dat [appellante] bij DUPI (ook) werkzaamheden zal gaan verrichten op het gebied van Charterers Liability Insurance omdat, kort gezegd, zij bij DUPI zou gaan werken op de afdeling die de producten EURO P&I (het hof begrijpt: een aansprakelijkheidsproduct voor voornamelijk eigenaren van Nederlandse binnenvaartschepen) en Charterers Liability Insurance aanbiedt. De kantonrechter heeft verder overwogen dat het weliswaar de bedoeling is dat [appellante] zich uitsluitend gaat bezighouden met EURO P&I, maar dat dezelfde afdeling ook verantwoordelijk is voor Charterers Liability Insurance, terwijl niet aannemelijk is dat er bij DUPI een zodanige scheiding is tussen die producten dat kan worden gegarandeerd dat [appellante] haar kennis en ervaring op het laatstgenoemde gebied niet zal gebruiken.
4.9.
Ook op dit punt sluit het hof zich aan bij het bestreden vonnis, dat het hof zó verstaat dat aannemelijk is dat de beoogde werkzaamheden van [appellante] binnen DUPI, hoezeer ook gericht op EURO P&I, niet voldoende zijn gescheiden van die van werknemers van DUPI die zich bezighouden met Charterers Liability Insurance. Anders dan [appellante] betoogt, is daarbij van belang dat de werknemers van DUPI die op deze terreinen werkzaam zijn, deel uitmaken van dezelfde afdeling. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat de instructie aan deze afdeling - dat [appellante] niet mag worden benaderd met vragen over Charterers Liability Insurance - wijst op een kunstmatig gecreëerde scheiding, Die instructie (óók met het geheimhoudingsbeding) biedt onvoldoende waarborg dat de kennis en ervaring van [appellante] op het terrein van Charterers Liability Insurance niet zou worden gedeeld met collega’s van dezelfde afdeling werkzaam op dat terrein. Charterama heeft daarnaast erop gewezen dat de klanten en contacten van DUPI in belangrijke mate de verzekeringsmakelaars zijn en dat de makelaars die zich bezighouden met Charterers Liability Insurance en de makelaars die zich bezighouden met EURO P&I voor een deel dezelfde zijn. [appellante] heeft dit onvoldoende weersproken. Nu het zojuist overwogene ook geldt bij aanvaarding van de door [appellante] verdedigde uitleg van het concurrentiebeding, kan het debat tussen partijen over deze uitleg verder onbesproken blijven. Op het voorgaande stuit grief 3 af.
Zwaarwegende bedrijfsbelangen
4.10.
De kantonrechter heeft in het vonnis onder 2.7 overwogen dat het concurrentiebeding redelijkerwijs noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen (artikel 7:653 lid 3 onder a BW) en dat Charterama een zwaarwegend belang heeft om [appellante] aan het beding te houden om haar bedrijfsdebiet te beschermen. De kantonrechter heeft een en ander vervolgens verder gemotiveerd.
4.11.
In grief 4 bestrijdt [appellante] deze overweging. Of het concurrentiebeding noodzakelijk is vanwege zwaarwegende bedrijfsbelangen kan echter in het midden blijven. De door de kantonrechter gebezigde en aan artikel 7:653 lid 3, aanhef en onder a, BW ontleende maatstaf is hier niet van toepassing. Deze maatstaf geldt immers voor de beoordeling van een concurrentiebeding dat is opgenomen in een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, terwijl het hier gaat om een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Wel zullen de in dit verband tussen partijen besproken belangen een rol kunnen spelen bij de belangenafweging die hierna aan de orde zal komen.
Belangenafweging
4.12.
De hier toepasselijke maatstaf is die van artikel 7:653 lid 3, aanhef en onder b, BW, die inhoudt dat de rechter het daar bedoelde beding geheel of gedeeltelijk kan vernietigen indien in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Daarover heeft de kantonrechter geoordeeld in het vonnis onder 2.8.
4.13.
Naar het oordeel van de kantonrechter wordt [appellante] in verhouding tot het belang van Charterama niet onbillijk benadeeld. Ook dit oordeel onderschrijft het hof. Ook het hof acht voldoende aannemelijk dat [appellante] gedurende haar vierjarige dienstverband met Charterama zodanig specifieke kennis heeft verkregen omtrent de bedrijfsvoering van Charterama (daaronder begrepen prijsinformatie) dat de vrees van Charterama voor benadeling bij indiensttreding van [appellante] bij DUPI binnen de geldingsduur van het concurrentiebeding reëel is (zie in dit verband ook het vonnis onder 2.7). Het betoog van [appellante] dat in de Charterers Liability markt geen standaard tarieven worden gehanteerd omdat elke zaak maatwerk is, laat onverlet dat de kennis en ervaring die [appellante] heeft opgedaan bij Charterama concurrentiegevoelig is en DUPI daarom een ongerechtvaardigd concurrentievoordeel zou geven. Eveneens is hier van belang dat [appellante] kennis heeft van klanten en contacten van Charterama, in het bijzonder de verzekeringsmakelaars. Dat belang is des te groter nu kennelijk, óók in de visie van [appellante], sprake is van een zekere ‘gunfactor’ in de markt. De door [appellante] beschreven positieverbetering brengt niet mee dat [appellante] in verhouding tot deze belangen van Charterama onbillijk wordt benadeeld door het concurrentiebeding. [appellante] heeft in de appeldagvaarding nog gewezen op een aantal omstandigheden. Samengevat gaat het dan om de volgende omstandigheden: concurrentiebeding en relatiebeding gelden slechts tot 1 februari 2025, [appellante] heeft er nooit een geheim van gemaakt actief op zoek te zijn naar een baan binnen of buiten de Charterers Liability markt, zij heeft al sinds 11 januari 2024 geen werkzaamheden uitgevoerd in deze markt, zij heeft aangegeven zich aan het relatiebeding en geheimhoudingsbeding te zullen houden, DUPI en [appellante] hebben vergeefs geprobeerd de zaak in der minne te regelen met Charterama, Charterama kon [appellante] in dienst nemen met de uitgebreide kennis die zij al had uit een eerdere werkkring. Deze omstandigheden leggen echter in verhouding tot het te beschermen belang van Charterama onvoldoende gewicht in de schaal. Het hof verwerpt als onbegrijpelijk het betoog van [appellante] (appeldagvaarding onder 51) dat Charterama voldoende tijd had om haar bedrijfsdebiet te beschermen en haar klanten te benaderen. Ook de grieven 4 en 5 hebben dus geen succes.
Gevorderde vergoeding van Charterama
4.14.
In artikel 7:653 lid 5 BW is bepaald dat de rechter steeds kan bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking aan de werknemer een vergoeding moet betalen indien een beding de werknemer in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van de werkgever werkzaam te zijn. Op deze grondslag vordert [appellante] de veroordeling van Charterama tot betaling van een maandelijkse vergoeding gelijk aan het door DUPI toegezegde bruto salaris (althans een redelijke vergoeding). De kantonrechter heeft deze vordering onder 2.9 afgewezen. De kantonrechter heeft niet aannemelijk geoordeeld dat het beding [appellante] in belangrijke mate belemmert om anders dan in dienst van Charterama werkzaam te zijn. Het hof sluit zich daarbij aan, waarbij nog valt te memoreren dat [appellante] ter zitting in hoger beroep heeft meegedeeld dat zij vanaf 1 oktober 2024 elders in dienst is. Grief 7 is dus ongegrond.
Boetes
4.15.
De kantonrechter heeft onder 2.11 overwogen dat [appellante] de overeengekomen boetes moet betalen en het beroep van [appellante] op matiging van de gevorderde boetes afgewezen. Hiertegen komt [appellante] op in grief 6.
4.16.
Deze grief treft gedeeltelijk doel. Het hof acht voldoende aannemelijk dat de rechter in een eventuele bodemprocedure met toepassing van artikel 6:94 lid 1 BW de bedongen boete – ten aanzien van welke geldvordering het spoedeisend belang ten tijde van de beslissing in eerste aanleg voor het hof in dit hoger beroep van een kortgedingvonnis een gegeven is - zal matigen op de grond dat de billijkheid dit klaarblijkelijk eist.
4.17.
[appellante] heeft, daarnaar gevraagd door het hof, ter zitting een toelichting gegeven op de feitelijke werkzaamheden bij DUPI. Deze komt op het volgende neer. De datum waarop in overleg met DUPI is besloten dat zij met terugwerkende kracht in dienst zou treden bij DUPI was 8 juli 2024. Dat was nadat de datum voor de behandeling van het kort geding bij de kantonrechter (8 augustus 2024) bekend was geworden. Direct na 8 juli 2024 is zij één dag bij DUPI op kantoor geweest. Zij heeft toen de collega’s bij DUPI ontmoet van wie zij al een aantal kende van een vroeger dienstverband. De collega’s zijn toen geïnformeerd door A. Scheper (Underwriting Director bij DUPI) over het concurrentiebeding van [appellante] en geïnstrueerd dat zij [appellante] geen vragen mochten stellen over Charterers Liability Insurance. Verder heeft zij vóór haar vakantie nog een dag ‘Summer school’, een team building, van DUPI gehad. Voor de rest is er niets geweest, geen mails, en heeft zij thuis gezeten. Zij heeft alleen thuis gezeten. Zij is alleen gebeld met het oog op de procedure. Zij heeft vakantie gehad van 18 juli tot en met 2 augustus 2024. Tussen 2 en 8 augustus 2024 is zij volledig thuis geweest. Ook na de zitting op 8 augustus 2024 is zij thuis gebleven en heeft zij niet gewerkt. Mr. Birkhoff heeft meegedeeld dat ‘dienstverband’ een verwarrend begrip is en dat het slechts diende om een grondslag te hebben om [appellante] te kunnen betalen.
4.18.
In reactie hierop heeft mr. Sies meegedeeld dat hij de mededelingen van [appellante] niet kan controleren en ze daarom niet kan bevestigen en ze alleen kan betwisten. Op 8 mei 2024 werd aangegeven dat er overeenstemming bestond over indiensttreding per 1 juli 2024. Op de zitting van de kantonrechter was het ook voor Charterama een verrassing dat er een arbeidsovereenkomst was. Het enkele bestaan van een dienstverband levert al een overtreding van het concurrentiebeding op, óók tijdens een vakantie. In het beding staat ook “betrokken bij”.
4.19.
Op basis van de wederzijdse stellingen gaat het hof er voorshands van uit dat [appellante] ook vóór de uitspraak in eerste aanleg terughoudendheid heeft betracht in haar contacten met DUPI en dat Charterama in wezen niet of nauwelijks (concurrentie)nadeel heeft ondervonden als gevolg van de contacten tussen [appellante] en DUPI en het dienstverband tussen hen. Een en ander neemt naar het voorlopige oordeel van het hof niet weg dat [appellante] het beding heeft overtreden. Gebleken is dat DUPI de boetes tot betaling waarvan [appellante] in eerste aanleg is veroordeeld, heeft betaald. Op grond van de eigen mededeling van [appellante] ter zitting moet worden aangenomen dat de boetes niet laste van haarzelf zullen komen. Verder moet in aanmerking worden genomen dat [appellante] zich van de overtreding van het beding bewust had moeten zijn en dat van de op overtreding van het beding gestelde boete een voldoende preventieve werking moet uitgaan. Dit alles afwegende, beperkt het hof het aan Charterama toe te wijzen bedrag aan boetes tot € 35.000,-. In zoverre slaagt grief 6.
Grief 1
4.20.
Na het voorgaande behoeft grief 1 geen verdere bespreking.
Slotsom en proceskosten
4.21.
Bij deze stand van zaken kan het bestreden vonnis op het punt van de boetes niet in stand blijven. Het hof zal in zoverre opnieuw rechtdoen. In het dictum ligt een nieuwe beslissing besloten op de vordering van [appellante] tot matiging van de boete op het concurrentiebeding.
4.22.
Ook bij deze uitkomst van het hoger beroep moet [appellante] worden aangemerkt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij. Dit betekent dat de kostenveroordeling in eerste aanleg in stand blijft en dat het hof [appellante] zal veroordelen in de kosten van het hoger beroep.
4.23.
Het hof zal de door [appellante] in haar akte geformuleerde vordering strekkende tot terugbetaling van hetgeen zij ter uitvoering van het vonnis méér heeft betaald dan waartoe zij ingevolge de uitspraak in hoger beroep zal zijn gehouden, met de daarover gevorderde wettelijke rente vanaf de datum van betaling, toewijzen. Het hof merkt deze vordering niet aan als een grief.

5.Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis maar uitsluitend voor zover [appellante] daarbij is veroordeeld tot betaling van een hoger bedrag aan boetes dan € 35.000,- en wijst de vordering van Charterama in zoverre alsnog af;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep en begroot deze kosten aan de zijde van Charterama op € 798,- wegens verschotten en € 3.142,- wegens salaris, en op € 178,- voor nasalaris, te vermeerderen met € 92,- voor nasalaris ingeval betekening van dit arrest plaatsvindt, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest aan deze kostenveroordeling is voldaan;
veroordeelt Charterama tot terugbetaling aan [appellante] van hetgeen ter uitvoering van het vonnis méér is betaald dan waartoe [appellante] ingevolge dit arrest is gehouden, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 september 2024 tot en met de dag der algehele voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.J.F. Thiessen, M.T. Nijhuis en P.S. Fluit, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 januari 2025 in aanwezigheid van de griffier.