ECLI:NL:GHDHA:2025:413

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2025
Publicatiedatum
18 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/185
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens ontbreken recente volmacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 11 januari 2024. De zaak betreft een geschil over de WOZ-waarde van een onroerende zaak, vastgesteld door de Heffingsambtenaar op € 869.000 voor het jaar 2022. De Rechtbank had het beroep van [Y] gegrond verklaard en de waarde verlaagd tot € 800.000.

In hoger beroep heeft het Hof geconstateerd dat [Y] geen recente volmacht kon overleggen, ondanks herhaaldelijke verzoeken van het Hof om een geldige machtiging en een kopie van het identiteitsbewijs van de volmachtgever. Het Hof heeft vastgesteld dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in twijfel werd getrokken, gezien het tijdsverloop sinds de laatste overgelegde volmacht en de omstandigheden rondom de zaak.

Het Hof heeft uiteindelijk geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat [Y] niet heeft voldaan aan de verzoeken om de benodigde documenten aan te leveren. De uitspraak benadrukt het belang van een geldige volmacht in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het ontbreken daarvan voor de ontvankelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/185

Uitspraak van 6 maart 2025

in het geding tussen:
[Y], beweerdelijk namens [X]te [Z] (belanghebbende),
(vertegenwoordiger: A. Bakker)
en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland,de Heffingsambtenaar,
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van [Y] tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 11 januari 2024, nummer SGR 22/7117.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft bij beschikking op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde op 1 januari 2021 van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (de woning), voor het kalenderjaar 2022 vastgesteld op € 869.000 (de beschikking). Met de beschikking is in één geschrift bekendgemaakt en verenigd de aan belanghebbende voor het jaar 2022 opgelegde aanslag in de onroerende-zaakbelastingen (de aanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard en de beschikking en de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. In verband daarmee is een griffierecht van € 50 geheven. De beslissing van de Rechtbank luidt, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“De rechtbank:
− verklaart het beroep gegrond;
− vernietigt de uitspraak op bezwaar;
− wijzigt de beschikking aldus dat de vastgestelde waarde wordt verminderd tot € 800.000;
− vermindert de aanslag tot een berekend naar een waarde van € 800.000;
− bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
− veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 438;
− draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden;
− draagt verweerder op om de toegekende proceskosten en het griffierecht (ingevolge artikel 30a, vierde en vijfde lid, Wet WOZ) te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.”
1.4.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 30 januari 2025. [Y] en de Heffingsambtenaar zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
[belanghebbende] is eigenaar van de woning.
2.2.
[Y] heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld en bij het hogerberoepschrift een machtiging gevoegd. Die machtiging vermeldt onder meer:

“De ondergetekende:

Naam: [belanghebbende]
Adres: [adres]
Postcode: [postcode] [woonplaats]
hierna te noemen: "volmachtgever"

Verleent hierbij volmacht aan:

mr. A. Bakker, [Y]
[postadres]
hierna te noemen: "gevolmachtigde"
om hem/haar zowel in als buiten rechte te vertegenwoordigen in alle aangelegenheden aangaande de aanslag lokale heffingen alsmede de daarop vermelde WOZ-beschikking.
Deze volmacht houdt onder andere in het in ontvangst nemen van besluiten, al dan niet op grond van een bezwaarschrift genomen, daartegen bezwaar of beroep in te dienen of daartegen, al dan niet bij wege van voorlopige voorziening, beroep tegen aan te tekenen, waaronder mede begrepen (administratief) beroep, hoger beroep of cassatie.
Tevens kan op basis van deze volmacht bestuursorganen verzocht worden om een besluit te nemen tot het vergoeden van door volmachtgever geleden schade, om hoorzittingen bij te wonen en daarin namens volmachtgever het woord te voeren, om een aanhangig bezwaar of (hoger) (cassatie) beroep in te trekken, het bestuursorgaan in gebreke te stellen middels een dwangsomverzoek, een WOB (Wet Openbaarheid van Bestuur) verzoek te doen en voorts al datgene te doen wat de gevolmachtigde in het belang van volmachtgever gewenst, nuttig of noodzakelijk acht en de volmachtgever zelf tegenwoordig zijnde, zou kunnen, mogen of moeten doen. Dit alles met het recht van substitutie.
Daarnaast machtigt volmachtgever gevolmachtigde om de vergoeding voor de geleden processchade, de proceskostenvergoeding, wettelijke vergoedingen voor hem/haar op rekening van gevolmachtigde te ontvangen.
Datum : 14/10/2022 Plaats: [woonplaats] ”
2.3.
Bij brief van 20 december 2024 is [Y] verzocht om uiterlijk 15 januari 2025 een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende in te dienen. In de brief is, onder andere, het volgende vermeld:
“Het hof verzoekt u de volgende stukken aan te leveren voor de zitting van 30 januari 2025:
- Machtiging die niet ouder is dan drie maanden.
- Kopie van het paspoort van [belanghebbende].
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 15 januari 2025 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. (…)”
2.4.
[Y] heeft bij brief van 14 januari 2025 verzocht om uitstel van vier weken voor het indienen van een recente machtiging en een kopie van het paspoort. Bij bericht van 16 januari 2025 is uitstel verleend voor het indienen van de gevraagde stukken tot uiterlijk op de zitting van 30 januari 2025.
2.5.
Bij brief van 27 januari 2025 is [Y] het volgende bericht:
“Door deze brief deel ik u mee dat gerechtshof Den Haag (Hof) heeft besloten u per zaak om een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een geldig identiteitsbewijs van de volmachtgever te vragen, zo nodig in combinatie met een recent uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Dit geldt voor zowel de hoger beroepen die u vanaf de dagtekening van deze brief instelt als de al aanhangige zaken. Dit besluit is genomen om de hierna te noemen redenen.
Verschillende gerechten hebben inmiddels geconstateerd dat uw kantoor ook procedeert op basis van een ongeldige of een niet langer geldige volmacht, bijvoorbeeld als gevolg van het overlijden van de volmachtgever. Een aantal voorbeelden uit de jurisprudentie:
− de uitspraak van het Hof van 7 november 2024 (BK-23/715);
− de uitspraak van 8 maart 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 22/1753);
− de uitspraak van 4 april 2024 van de rechtbank Rotterdam (ROT 23/1527);
− de uitspraak van 26 april 2024 van de rechtbank Noord-Holland (HAA 23/2756)
− de uitspraak van 28 mei 2024 van de rechtbank Noord-Nederland (LEE 23/942).
Het Hof ontvangt steeds meer zaken waarin de WOZ-waarde niet meer wordt bestreden en de belanghebbende geen enkel belang meer heeft om door te procederen. Het Hof twijfelt aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep, omdat enerzijds de vraag rijst of het doel waarvoor de oude volmacht is verleend (verlaging van de WOZ-waarde) nog wordt gediend gelet op het beperkte geschil in hoger beroep en anderzijds niet valt uit te sluiten dat de vertegenwoordigingsbevoegdheid door herroeping van de volmacht door de belanghebbende is geëindigd.
Tot slot wijs ik u erop dat het niet vermelden (in de volmacht) van het nummer of het kenmerk van de beschikking en/of aanslag waarvoor uw kantoor gemachtigd is tot problemen kan leiden, bijvoorbeeld in geval van een intrekking van het hoger beroep dan wel (het sluiten van) compromissen voor, tijdens of na een zitting. Ook hierdoor kan bij het Hof twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van uw kantoor ten tijde van het instellen van het hoger beroep ontstaan. Het Hof wil voorkomen dat meerdere gemachtigden over hetzelfde besluit procederen of dat de belanghebbende door de wederpartij met de gevolgen wordt geconfronteerd van een handeling van uw kantoor, waarvan de belanghebbende niet op de hoogte is (zaak HAA 22/1753).
Het Hof zal voortaan in alle hoger beroepen die u instelt of in hoger beroepen waarin u zich namens de verwerende partij stelt, een recente volmacht (niet ouder dan zes maanden voor de datum van instellen van het hoger beroep) en een kopie van een identiteitsbewijs van de volmachtgever opvragen. Dit geldt ook voor alle aanhangige zaken. Als het Hof op de in het desbetreffende verzoek genoemde uiterste datum geen recente volmacht heeft ontvangen, kan dat ertoe leiden dat het hoger beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard of dat u wordt geweigerd als gemachtigde in een hoger beroep dat door de wederpartij is ingesteld.”
2.6.
Bij bericht van 29 januari 2025 heeft [Y] verzocht een nader uitstel van vier weken te verlenen voor het aanleveren van de gevraagde stukken, omdat zij nog niets van belanghebbende heeft vernomen.
2.7.
Ter zitting heeft A. Bakker van [Y] verklaard geen recente volmacht over te kunnen leggen.

Geschil in hoger beroep

3.1.
Het Hof beoordeelt allereerst ambtshalve of het hoger beroep ontvankelijk is. Specifiek aan de orde is de vraag of A. Bakker van [Y] deugdelijk gemachtigd is om namens belanghebbende hoger beroep in te stellen.
3.2.
Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag is in geschil of de Rechtbank artikel 19 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) heeft geschonden door geen uitstel te verlenen voor de zitting, of de Rechtbank ten onrechte een vergoeding voor de kosten van de bezwaarfase achterwege heeft gelaten, of de Rechtbank ten onrechte een wegingsfactor 0,5 heeft gehanteerd bij de vaststelling van de proceskostenvergoeding voor de beroepsfase en tot slot of uitbetaling van de proceskostenvergoeding op de bankrekening van de gemachtigde dient te geschieden.

Beoordeling van de ontvankelijkheid in hoger beroep

4.1.1.
Op grond van artikel 8:24, lid 2, Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechter een schriftelijke machtiging verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe (nog) werkelijk bevoegd is.
4.1.2.
Als reeds een machtiging is overgelegd, maar in redelijkheid aanleiding bestaat om te twijfelen aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid ten tijde van het instellen van het (hoger) beroep, kan op die grond een nieuwe machtiging worden verlangd (vgl. Hoge Raad 11 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:840, BNB 2013/244).
4.2.1.
[Y] heeft bij het hogerberoepschrift van 20 februari 2024 een schriftelijke machtiging gevoegd, gedateerd 14 oktober 2022. Gelet op het tijdsverloop tussen het moment waarop belanghebbende de machtiging heeft verleend en het moment waarop [Y] het rechtsmiddel van hoger beroep heeft aangewend, de omstandigheid dat het een doorlopende en in algemene termen geformuleerde volmacht betreft en de in de brief van 27 januari 2025 genoemde redenen, is [Y] bij brief van 20 december 2024 en bij brief van 16 januari 2025 verzocht om (uiterlijk op de zitting) een op naam van belanghebbende gestelde machtiging, die niet ouder is dan drie maanden, en een kopie van het paspoort van belanghebbende in te dienen.
4.2.2.
[Y] stelt zich op het standpunt dat uit de al overgelegde machtiging volgt dat zij bevoegd is om belanghebbende in de onderhavige procedure te vertegenwoordigen. [Y] stelt voorts dat in de onderhavige procedure ten aanzien van de vertegenwoordigingsbevoegdheid geen gerede twijfel kan bestaan. Zij heeft daarbij verwezen naar de door [Y] overgelegde recente machtigingen in de andere die middag bij het Hof behandelde zaken en gewezen op de omstandigheid dat niet alle belastingplichtigen - die [Y] vertegenwoordigt - nu eenmaal vlot reageren. Verder heeft [Y] gewezen op de uitspraak van de Raad van State van 27 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4885. A. Bakker van [Y] heeft ter zitting verklaard geen recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende te kunnen indienen.
4.3.
Gelet op de onder 4.2.1 vermelde omstandigheden heeft het Hof gerede twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in hoger beroep en acht zich daarom bevoegd om een recente machtiging te verlangen. Nu geen gevolg is gegeven aan het verzoek en [Y] is gewezen op het mogelijke gevolg van het niet verstrekken van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende, namelijk niet-ontvankelijkheid, verbindt het Hof aan het uitblijven van een recente machtiging en een kopie van het paspoort van belanghebbende de gevolgtrekking dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is (zie HR 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, BNB 2022/148).
4.4.
Bij het voorgaande wordt in aanmerking genomen dat een bestaande, doorlopende volmacht ingevolge artikel 3:72 van het Burgerlijk Wetboek weliswaar pas eindigt door herroeping door de volmachtgever, door de dood, de ondercuratelestelling, het faillissement van de volmachtgever of het ten aanzien van hem van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, maar dat een verleende, doorlopende volmacht op een van de in voormeld artikel bepaalde gronden beëindigd kan zijn zonder dat het Hof daarvan in kennis wordt gesteld. Aldus is het mogelijk dat een eerder verleende bevoegdheid tot vertegenwoordiging op het moment van het aanwenden van een rechtsmiddel niet langer bestaat. Het periodieke karakter van de hier aan de orde zijnde waardebeschikking en aanslag lokale heffingen – in combinatie met de vaste datum van bekendmaking daarvan, de mogelijkheid om op basis van artikel 40 Wet WOZ gegevens op te vragen en de openbare raadpleegbaarheid van WOZ-waarden van woningen – vergroot de kans dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon die door een algemene, doorlopende volmacht is gemachtigd, rechtsmiddelen kan aanwenden zonder dat de volmachtgevende belastingplichtige daarvan kennis draagt en instemt met het aanwenden van het rechtsmiddel.
4.5.
Hetgeen [Y] hiertegen inbrengt leidt niet tot een ander oordeel. De twijfel omtrent de vertegenwoordigingsbevoegdheid van [Y] in de onderhavige zaak wordt niet weggenomen doordat [Y] , zoals zij stelt, in de andere die middag door het Hof behandelde zaken waarin [Y] gevolmachtigd is, wel recente machtigingen heeft overgelegd. Wat telt is dat de omstandigheden van het onderhavige geval en de omstandigheden zoals geschetst in de brief van 27 januari 2025 de aanleiding zijn voor de twijfel aan de vertegenwoordigingsbevoegdheid. Ook de verwijzing van [Y] naar de uitspraak van de Raad van State van 27 november 2021 (4.2.2) kan haar niet baten, aangezien dit een andere situatie dan de onderhavige betrof. Die uitspraak belet het Hof niet om een recente volmacht te vragen.
Slotsom
4.6.
Het hoger beroep is niet-ontvankelijk.

Proceskosten

5. Het Hof ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

Het Gerechtshof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is vastgesteld door I. Reijngoud, M.J.M. van der Weijden en S.E. Postema en is in het openbaar uitgesproken op 6 maart 2025, in tegenwoordigheid van de griffier. De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;

2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;

3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:

a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.