In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 maart 2025 uitspraak gedaan in een incident tot niet-ontvankelijkverklaring van GewoonDoen B.V. in haar hoger beroep tegen Medtrading Installaties en Onderhoud B.V. GewoonDoen had hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin de vorderingen van [geïntimeerde] tegen Medtrading en een andere adviseur waren afgewezen. Het hof oordeelde dat GewoonDoen niet-ontvankelijk is in het hoger beroep tegen Medtrading, omdat er geen sprake is van een ondeelbare rechtsverhouding. GewoonDoen en Medtrading waren beide gedaagden in de eerste aanleg, maar het hof concludeerde dat GewoonDoen niet in staat was om Medtrading in het hoger beroep te betrekken. Het hof verwierp het argument van GewoonDoen dat er een processueel ondeelbare rechtsverhouding was, omdat GewoonDoen ook zonder Medtrading haar verweer kon voeren tegen [geïntimeerde]. Het hof verklaarde GewoonDoen niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen Medtrading en veroordeelde haar tot vergoeding van de proceskosten van Medtrading, die gezamenlijk zijn begroot op € 7.953,-. De zaak is verwezen naar de rol van 29 april 2025 voor memorie van antwoord.