ECLI:NL:GHDHA:2025:359

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2025
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
BK-24/593
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen naheffingsaanslag parkeerbelasting gemeente Den Haag

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 5 maart 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd door de gemeente Den Haag. De belanghebbende, die in hoger beroep ging, had een naheffingsaanslag ontvangen van € 68,50, bestaande uit € 2,00 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten. De Heffingsambtenaar had het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, waarna de Rechtbank Den Haag het beroep van de belanghebbende ook ongegrond verklaarde. De belanghebbende stelde dat het parkeerregime ter plaatse onvoldoende kenbaar was, maar het Hof oordeelde dat de Heffingsambtenaar voldoende had aangetoond dat het parkeerregime duidelijk was aangegeven. De belanghebbende had niet voldaan aan zijn onderzoeksplicht en had de relevante bebording niet opgemerkt. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De proceskosten werden niet vergoed.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-24/593

Uitspraak van 5 maart 2025

in het geding tussen:

[X] te [Z] , belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, de Heffingsambtenaar,

(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 25 april 2024, nummer SGR 23/834.

Procesverloop

1.1.
De Heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de parkeerbelastingen van de gemeente Den Haag opgelegd ten bedrage van € 68,50 bestaande uit € 2,00 aan verschuldigde parkeerbelasting en € 66,50 aan kosten voor het opleggen van de naheffingsaanslag (de naheffingsaanslag).
1.2.
De Heffingsambtenaar heeft tegen het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Er is een griffierecht geheven van € 50. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. In verband daarmee is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 138. De Heffingsambtenaar heeft een nader stuk aangeduid als verweerschrift ingediend.
1.5.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 12 februari 2025. Partijen zijn verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.
Op maandag 19 september 2022 om 16:55 uur stond de auto van belanghebbende met kenteken [kenteken] (de auto) geparkeerd in de [straat] te [woonplaats] . Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar van maandag tot en met zaterdag van 09:00 tot 24:00 uur en op zondag van 18:00 uur tot 24:00 uur mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting. Tijdens de controle op voornoemd tijdstip is door een parkeercontroleur geconstateerd dat ten aanzien van de auto geen parkeerbelasting was voldaan en dat de auto geen geldige parkeervergunning had. Naar aanleiding daarvan heeft de Heffingsambtenaar de naheffingsaanslag opgelegd.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangemerkt als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:
“5. De rechtbank stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich ter plaatse op de hoogte stelt van het op de locatie van toepassing zijnde parkeerregime. Van verweerder mag daarentegen worden verwacht dat, onder andere door middel van bebording en aanduidingen op parkeerapparatuur, het ter plaatse geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven. De bewijslast voor het terecht opleggen van een naheffingsaanslag rust op verweerder. Nu eiser heeft gesteld dat de bebording en dus het parkeerregime voor de locatie onvoldoende kenbaar was, ligt het op de weg van verweerder om aannemelijk te maken dat het geldende parkeerregime wel voldoende kenbaar was. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieraan voldaan. Op de door verweerder overgelegde foto’s van de aanwezige bebording staat aangegeven dat de locatie in een zone ligt waar op maandag tot en met zaterdag van 09:00 tot 24:00 uur betaald moet worden voor het parkeren. En dat uit deze foto’s volgt dat de borden, op grond waarvan eiser tot de conclusie komt dat sprake is van betaald parkeren van 18:00 tot 24:00 uur, zien op parkeerzones die gelegen zijn na het passeren van die desbetreffende borden. Niet is geschil is dat eiser deze borden niet is gepasseerd. Ter zitting is, mede aan de hand van “google-maps” en “streetview” vastgesteld dat eiser voor het parkeren een (parkeer)bord op het [straat 2] is gepasseerd. Op dit bord is onder meer vermeld dat sprake is van een betaald parkeerzone van maandag tot en met zaterdag van 09:00 tot 24:00 uur. Vervolgens is eiser geen bord meer gepasseerd waarop staat dat hij deze parkeerzone uitrijdt of een andere parkeerzone inrijdt. Het over het hoofd zien van de bebording op de aanrijroute is een omstandigheid die voor rekening en risico van eiser moet blijven.
6. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat voldoende duidelijk was dat op de locatie ten tijde van het parkeren sprake was van betaald parkeren. Nu eiser niet heeft betaald is de naheffingsaanslag is terecht opgelegd.
7. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond.”

Geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

4.1.
In hoger beroep is in geschil of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de Heffingsambtenaar bevestigend.
4.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag. Voorts verzoekt belanghebbende tot vergoeding van de in beroep en hoger beroep gemaakte verletkosten en tot vergoeding van de griffierechten.
4.3.
De Heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

Beoordeling van het hoger beroep

5.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat de auto van belanghebbende stond geparkeerd in een zone waar betaald parkeren geldt van maandag tot en met zaterdag van 09:00 tot 24:00 uur en op zondag van 18:00 uur tot 24:00 uur en dat door belanghebbende geen parkeerbelasting is voldaan. Wel is in geschil of de verschuldigdheid van parkeerbelasting voldoende kenbaar was voor belanghebbende.
5.2.
Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat hij via de [straat 3] en het [straat 2] de [straat] is ingereden. Belanghebbende stelt dat hij na het parkeren is afgegaan op het parkeerbord met onderbord aan het begin van de [straat 3] waarop staat dat sprake is van (dagelijks) betaald parkeren tussen 18:00 uur en 24:00 uur. Dit parkeerbord met onderbord is zichtbaar vanaf de parkeerlocatie en bevindt zich op circa 30 meter afstand daarvan, aldus belanghebbende. Belanghebbende was in de veronderstelling dat hij zich op het [straat 2] bevond en dat het parkeerbord aan het begin van de [straat 3] tot dezelfde parkeerzone behoorde. Voorts stelt belanghebbende dat op het herhalingsbord parkeerzone aan het begin van de [straat] en direct bij de parkeerlocatie een zonecode ontbreekt evenals informatie over de tijden waarop parkeerbelasting dient te worden voldaan. Derhalve is het standpunt van belanghebbende dat het geldende parkeerregime ter plekke niet voldoende kenbaar was en dat als gevolg daarvan sprake was van een misverstand over de van toepassing zijnde parkeervoorschriften.
5.3.
De Heffingsambtenaar stelt dat direct in de nabijheid van de parkeerlocatie het geldende parkeerregime voldoende duidelijk is aangegeven en bovendien dat belanghebbende er niet zonder meer vanuit mocht gaan dat het parkeerbord met onderbord in de [straat 3] ook voor de [straat] geldt.
5.4.
Het Hof stelt voorop dat van een parkeerder mag worden verwacht dat hij zich voldoende op de hoogte stelt van het ter plekke geldende parkeerregime. Het bestaan van de verplichting om parkeerbelasting te voldoen, kan blijken uit de aanwezigheid van zodanige apparatuur bij of in de nabijheid van de plaats waar wordt geparkeerd, maar ook uit bebording of andere aanwijzingen bij de plaats of in de naaste omgeving daarvan op zo een wijze dat omtrent de verschuldigdheid van parkeerbelasting voor die plaats redelijkerwijs geen misverstand kan bestaan (HR 22 november 1995, ECLI:NL:HR:1995:AA3126, BNB 1996/27). Van geval tot geval dient te worden beoordeeld of aan deze laatste voorwaarde is voldaan. Belanghebbende heeft daartoe diverse foto’s en schermprints van Google Maps in het geding gebracht en daarop ter zitting een toelichting gegeven.
5.5.
Nu belanghebbende heeft gesteld dat het geldende parkeerregime op de parkeerlocatie onvoldoende kenbaar is, ligt het op de weg van de Heffingsambtenaar om aannemelijk te maken dat het op de parkeerlocatie geldende parkeerregime voldoende kenbaar is.
5.6.
Met de Rechtbank is het Hof van oordeel dat de Heffingsambtenaar heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Belanghebbende heeft niet betwist dat hij de vier parkeerborden op het [straat 2] , met vermelding van betaald parkeren op maandag tot en met zaterdag van 09:00 tot 24:00 uur en op zondag van 18:00 uur tot 24:00 uur, is gepasseerd, ook al heeft hij die door de verkeersdrukte niet waargenomen. Bij het inrijden van de [straat] is voorts geen sprake van een “einde zone”-bord of een ander bord waaruit zou blijken dat voor de [straat] geen of een ander parkeerregime geldt. Naar het oordeel van het Hof is daarmee voldoende duidelijk dat voor de [straat] hetzelfde parkeerregime geldt als op het [straat 2] en daarom op dat tijdstip parkeerbelasting is verschuldigd.
5.7.
Nu het oordeel luidt dat het ter plekke geldende parkeerregime voldoende kenbaar is, geldt dat van belanghebbende mag worden verwacht dat hij zich, zoals overwogen in 5.4, voldoende op de hoogte stelt van de geldende regels in zijn (nabije) omgeving. Dat heeft belanghebbende onvoldoende gedaan, hoewel het Hof begrip heeft voor de omstandigheid dat belanghebbende door de verkeersdrukte de voor het parkeren relevante bebording bij het aanrijden niet direct heeft waargenomen. Bij dat oordeel neemt het Hof in aanmerking dat één van de parkeerborden op het [straat 2] zich op een kortere afstand bevindt vanaf de parkeerlocatie dan het parkeerbord aan het begin van de [straat 3] . Bij de betreffende parkeerautomaat is aan weerszijden een parkeerbord geplaatst waar de van toepassing zijnde parkeertijden op staan, zodat het voor belanghebbende met enig onderzoek voldoende duidelijk had kunnen zijn wat het parkeerregime is. Het Hof voegt daaraan toe dat belanghebbende bij het raadplegen van het herhalingsbord parkeerzone, zich had moeten afvragen op welk parkeerregime dat van toepassing was. Zonder nader onderzoek had belanghebbende niet zonder meer mogen aannemen dat het parkeerregime vanaf het begin van de [straat 3] ook ter plekke gold. Indien bij belanghebbende enige twijfel zou bestaan, had hij ook de [straat] in kunnen lopen, waar op circa 80 meter afstand eveneens een parkeerautomaat te vinden is met aan weerszijden een parkeerbord met vermelding van de in de [straat] geldende parkeertijden. Een dergelijke wandeling is volgens jurisprudentie op zichzelf genomen niet te lang en geen onevenredige inspanning (Hof Amsterdam, 29 maart 2016, ECLI:NL:GHAMS:2016:1211). Daaraan doet niet af dat deze parkeerautomaat zich niet in het directe gezichtsveld bevindt vanaf de parkeerlocatie. Gelet op al het vorenstaande acht het Hof verder niet van belang dat de zonecodenummers binnen één parkeerzone kunnen verschillen en evenmin dat een dergelijke code ontbreekt op het herhalingsbord parkeerzone aan het begin van de [straat] .
Slotsom
5.8.
Het hoger beroep is ongegrond.

Proceskosten en griffierecht

6. Het Hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is vastgesteld door T.A. de Hek, I. Reijngoud en M.J.M. van der Weijden, in tegenwoordigheid van de griffier X. Evers.
De griffier, de voorzitter,
X. Evers T.A. de Hek
De beslissing is op 5 maart 2025 in het openbaar uitgesproken.
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert wordt een afschrift aangetekend per post verzonden.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bijde Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aande Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - (alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. - de naam en het adres van de indiener;
b. - de dagtekening;
c. - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. - de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.