In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 maart 2025 een eindarrest uitgesproken in een hoger beroep dat volgde op eerdere tussenarresten van 20 september 2022 en 13 juni 2023. De zaak betreft een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [appellant], en zijn werkgever, [geïntimeerde] B.V. Het hof heeft op basis van een deskundigenbericht vastgesteld dat de werknemer een aanzienlijk bedrag aan de kas heeft onttrokken, tot een totaal van 6.178.717,84 Roebel. Dit bedrag is vastgesteld na een gedetailleerd onderzoek door de deskundige, die de administratie van de werkgever heeft geanalyseerd en onregelmatigheden heeft geconstateerd in de kasadministratie. De deskundige concludeerde dat de appellant als kassier verantwoordelijk was voor de onttrekkingen en dat er geen bewijs was dat andere medewerkers betrokken waren bij de fraude. Het hof heeft de grieven van de appellant gedeeltelijk toegewezen, maar het vonnis van de rechtbank vernietigd voor zover het een hoger bedrag dan 6.178.717,84 Roebel betrof. De appellant is veroordeeld tot betaling van de tegenwaarde van dit bedrag in euro's, evenals de proceskosten en het honorarium van de deskundige. Het hof heeft de bewijsaanbiedingen van de appellant verworpen als niet ter zake dienend. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.