ECLI:NL:GHDHA:2025:201

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
19 februari 2025
Zaaknummer
22-000987-24
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens seksueel misbruik van minderjarige stiefdochter met bijzondere voorwaarden en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 31 januari 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die zich gedurende een periode van ruim zeven jaar schuldig heeft gemaakt aan seksueel misbruik van zijn minderjarige stiefdochter. De verdachte is veroordeeld voor het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer, dat toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, en voor ontuchtige handelingen met een minderjarige die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt. Het hof heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de aangeefster beoordeeld en vastgesteld dat er voldoende steunbewijs aanwezig was, waaronder DNA-materiaal van de verdachte op een dildo die in de slaapkamer van de verdachte werd aangetroffen. Het hof heeft de eerdere veroordeling van de rechtbank Rotterdam vernietigd en een gevangenisstraf van 48 maanden opgelegd, waarvan 16 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met het slachtoffer. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is gedeeltelijk toegewezen, waarbij het hof een bedrag van € 20.000,- heeft vastgesteld voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de verdachte ook verplicht om dit bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer.

Uitspraak

Rolnummer: 22-000987-24
Parketnummer: 10-244636-23
Datum uitspraak: 31 januari 2025
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 15 maart 2024 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Dominicaanse Republiek) op [geboortedatum] 1980,
BRP-adres: [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in de [verblijfplaats].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van dit hof.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] is beslist als in het vonnis waarvan beroep omschreven.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 1 maart 2014 tot en met 13 april 2015 te Dordrecht, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, in elk geval een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit, of mede bestond(en) uit, het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte meermalen, althans eenmaal, zijn, verdachtes tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 14 april 2015 tot en met 13 april 2019 te Dordrecht, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, en die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, in elk geval een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit, of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen, althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- brengen van zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis en/of tong in de vagina, in elk geval tussen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het likken van de clitoris, althans het brengen van zijn tong op en/of tussen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- het plaatsen van de hand(en) van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis en/of vervolgens het maken van op- en neergaande bewegingen met zijn, verdachtes hand(en) over de hand(en) van die [slachtoffer];
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode 14 april 2019 tot en met 13 april 2021 te Dordrecht ontucht heeft gepleegd met
de aan zijn zorg en/of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige[slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, door meermalen, althans eenmaal
- zijn, verdachtes tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of (vervolgens) (een) heen-en-weer gaande beweging(en) te maken en/of
- zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis en/of tong in de vagina, in elk geval tusen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of
- de clitoris te likken, althans zijn, verdachtes, tong te plaatsen op de clitoris en/of tussen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] en/of
- zijn, verdachtes hand(en) te plaatsen op de handen van die [slachtoffer] en die hand(en) vervolgens te brengen naar zijn, verdachtes penis en/of vervolgens op- en neergaande bewegingen te maken met de handen over de penis.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van voorarrest.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven reeds omdat het hof met inachtneming van de wijziging tenlastelegging tot een andere bewezenverklaring komt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 1 maart 2014 tot en met 13 april 2015 te Dordrecht, met [slachtoffer], die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin
, in elk geval een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, een of meerhandeling
(en
)heeft gepleegd, die bestond
(en
)uit
, of mede bestond(en) uit,het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
meermalen, althans eenmaal,zijn, verdachtes tong en
/ofpenis in de mond van die [slachtoffer] gebracht;
2.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 14 april 2015 tot en met 13 april 2019 te Dordrecht, met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, en die hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin,
in elk geval een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige,buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, die
bestonden uit, ofmede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], te weten het meermalen
, althans eenmaal
- brengen van zijn, verdachtes, tong en
/ofpenis in de mond van die [slachtoffer] en
/of
- brengen van zijn, verdachtes vinger(s) en
/ofpenis en
/oftong in de vagina, in elk geval tussen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] en
/of
- het likken van de clitoris
, althans het brengen van zijn tong op en/of tussen de schaamlippen van de vaginavan die [slachtoffer] en
/of
- het plaatsen van de hand
(en
)van die [slachtoffer] op zijn, verdachtes, penis en
/ofvervolgens het maken van op- en neergaande bewegingen met zijn, verdachtes hand
(en
)over de hand
(en
)van die [slachtoffer];
3.
hij op
een of meertijdstippen in
of omstreeksde periode 14 april 2019 tot en met 13 april 2021 te Dordrecht ontucht heeft gepleegd met de aan zijn zorg
en/of waakzaamheidtoevertrouwde minderjarige [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003, door
meermalen,
althans eenmaal
- zijn, verdachtes tong en/of penis in de mond van die [slachtoffer] te brengen en/of (vervolgens) (een) heen-en-weer gaande beweging(en) te maken en/of
- zijn, verdachtes vinger(s) en/of penis en/of tong in de vagina, in elk geval tusen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer] te brengen en/of
-
de clitoris te likken, althanszijn, verdachtes, tong te plaatsen op
de clitorisen/of tussen de schaamlippen van de vagina van die [slachtoffer]
en/of
- zijn, verdachtes hand(en) te plaatsen op de handen van die [slachtoffer] en die hand(en) vervolgens te brengen naar zijn, verdachtes penis en/of vervolgens op- en neergaande bewegingen te maken met de handen over de penis.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in zijn verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverwegingen
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van alle hem tenlastegelegde feiten dient te worden vrijgesproken. In dit verband heeft de verdediging naar voren gebracht dat de verklaringen van aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster) om redenen als in de pleitaantekeningen omschreven onvoldoende betrouwbaar zijn om voor het bewijs te kunnen worden gebruikt. Voor de verklaringen van aangeefster is bovendien onvoldoende – op zichzelf staand - steunbewijs voorhanden. Dit betekent dat niet is voldaan aan het in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) geformuleerde bewijsminimum.
Met het oog daarop zal het hof eerst het juridisch kader schetsen ten aanzien van het bewijsminimum. Vervolgens zal het hof tot een beoordeling van de door de verdediging ingenomen standpunten komen.
Juridisch kader
“Volgens artikel 342 lid 2 Sv kan het bewijs dat de verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan, door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Deze bepaling heeft betrekking op de tenlastelegging in haar geheel en niet op een onderdeel daarvan. Zij beoogt de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing te waarborgen, in die zin dat artikel 342 lid 2 Sv de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige naar voren gebrachte feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vereist een beoordeling van het concrete geval. De Hoge Raad kan daarom geen algemene regels geven over de toepassing van artikel 342 lid 2 Sv, maar daarover slechts tot op zekere hoogte duidelijkheid geven door het beslissen van concrete gevallen. Opmerking verdient nog dat het bij de beoordeling in cassatie of aan het bewijsminimum van artikel 342 lid 2 Sv is voldaan, van belang kan zijn of de feitenrechter zijn oordeel dat dat het geval is, nader heeft gemotiveerd”. [1]
Betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster
Aangeefster is meerdere keren gehoord. Zo heeft op
23 september 2023 een informatief gesprek met haar plaatsgevonden. Direct daarna, dus nog diezelfde dag, heeft aangeefster tegen de verdachte uitgebreid aangifte gedaan van seksueel misbruik gepleegd tussen 1 januari 2014 en 12 september 2023. Op 2 februari 2024 heeft aangeefster in het bijzijn van de verdediging een verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd.
In het informatieve gesprek heeft aangeefster in hoofdlijnen over het misbruik verklaard. De aangifte behelst een gedetailleerde verklaring.
Uit die verklaringen volgt, kort samengevat, dat het misbruik in maart 2014 is begonnen met een tongzoen. Aangeefster was toen tien jaar. In de jaren daarop volgend heeft aangeefster de verdachte moeten aftrekken en heeft zij zijn geslachtsdeel in haar mond moeten nemen. Vlak voor haar vijftiende verjaardag heeft de verdachte zijn vingers in haar vagina gebracht. Op haar vijftiende heeft de verdachte haar ontmaagd. Vanaf haar achttiende heeft de verdachte seksspeeltjes gebruikt. Het seksueel misbruik is op haar twintigste geëindigd. Het seksueel misbruik vond meestal plaats in haar slaapkamer of in de slaapkamer van haar moeder en de verdachte.
Het hof stelt vast dat het informatief gesprek en de aangifte op belangrijke onderdelen gelijkluidend en consistent zijn. In de aangifte verklaart aangeefster gedetailleerd over de aard en de veelal toenemende ernst van de seksuele gedragingen, de tijdstippen waarop die hebben plaatsgevonden en de omstandigheden waaronder die hebben plaatsgevonden. Ook wordt daarin melding gemaakt van periodes waarin het misbruik was gestopt of een ander karakter kreeg en de aanleiding daarvoor. Een en ander komt het hof bij lezing van de aangifte zeer authentiek over. Het relaas van aangeefster heeft een begrijpelijke en logische opbouw, waarbij zaken niet lijken te worden aangedikt of overdreven.
Verder heeft zij haar tante in vertrouwen genomen en aan haar voor het eerst verteld dat zij al die jaren door de verdachte seksueel is misbruikt. De aangeefster heeft haar tante in grote lijnen verteld wat haar is overkomen, zo blijkt uit de verklaring van haar tante, en dat komt overeen met wat aangeefster bij de politie heeft verklaard. Ook dit versterkt naar het oordeel van het hof de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster.
Het verhoor bij de rechter-commissaris van aangeefster had voornamelijk betrekking op de gevolgen van het seksueel misbruik voor aangeefster en haar familie en niet zozeer op het misbruik zelf.
Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster echter wel verklaard dat zij bij de politie de waarheid heeft verteld en dat die verklaring ook volledig was. Op de vraag van de raadsman waarom zij de zaak tegen de verdachte op enig moment niet wilde voortzetten, heeft zij verklaard dat zij rust wilde en dat zij zich zorgen maakte over haar moeder en zusjes. En op de vraag wat het voor haar betekent als de verdachte lang de gevangenis in gaat, heeft zij geantwoord dat haar dat een dubbel gevoel geeft. Zij vindt het vooral vervelend voor haar zusjes, maar ook zal zij opgelucht zijn als hij wordt gestraft voor wat hij heeft gedaan. Het initiatief van aangeefster en de vervolgens naar aanleiding daarvan gegeven antwoorden komen op het hof invoelbaar over en doen tegelijkertijd niets af aan het waarheidsgehalte van de inhoud van haar aangifte, zoals zij ook zelf heeft verklaard.
Verder acht het hof het voor zijn oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn van belang dat in het dossier voldoende steunbewijs voorhanden is, te weten door derden bij aangeefster waargenomen emoties, bepaalde (hierna nog te benoemen) onderdelen van de verklaring van de tante van aangeefster en de resultaten van het DNA-onderzoek zoals dat is uitgevoerd ten aanzien van de aangetroffen dildo. Daarop wordt hieronder nader ingegaan.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn en dus voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
Hetgeen de raadsman in dit verband naar voren heeft gebracht, onder meer over de hoeveelheid details in verhouding tot het tijdsverloop en de omstandigheid dat niemand iets van het misbruik heeft gemerkt, noopt niet tot een ander oordeel. Dit, nu een dergelijke vorm van misbruik vaak juist gekenmerkt wordt door geheimhouding tussen de betrokkenen; de verdachte – voor aangeefster een persoon van gezag en overwicht - drong daar ook op aan blijkens de verklaring van aangeefster. Het is volgens het hof zeer aannemelijk dat dergelijke traumatische seksuele gebeurtenissen in het geheugen van aangeefster staan gegrift, waarbij zij juist vele details heeft onthouden. Tot slot, het feit dat de moeder van aangeefster zegt gedurende al die jaren niets van het misbruik bij haar dochter te hebben gemerkt, doet er niet aan af dat daar wel degelijk mogelijke aanwijzingen voor waren, zoals het sterk vermageren van aangeefster en het meermalen aan haar tante vragen of zij daar mocht blijven wonen of logeren, zoals hieronder verder zal worden besproken.
Steunbewijs
Pijler I: emotie bij aangeefster
Bewijsmiddelen over de bij aangeefster waargenomen emoties na het delict kunnen steunbewijs opleveren.
Daarbij is het tijdsverloop van belang. Meestal gaat het om bewijsmiddelen waaruit emoties blijken die direct na het incident zijn waargenomen, maar ook later waargenomen emoties kunnen als steunbewijs gelden, mits die in verband staan met het strafbare feit. [2]
Ten aanzien van de bij aangeefster door derden waargenomen emoties stelt het hof het volgende vast.
Op 23 september 2023 heeft de tante van aangeefster, [tante slachtoffer] (hierna: tante), bij de politie verklaard dat aangeefster op 22 september 2023 samen met haar naar een documentaire keek over een vrouw die op haar vijfde seksueel was misbruikt door haar vader. Toen de documentaire was afgelopen, ging aangeefster naar de WC, waar ze lang bleef zitten. Daarna was zij onrustig aan het rondlopen. Vervolgens ging zij naar de slaapkamer van haar tante en vroeg haar via de app om naar de slaapkamer te komen. Daar vertelde aangeefster haar dat er zoiets ook bij haar was gebeurd. Op de vraag van haar tante wat zij bedoelde, antwoordde aangeefster dat de verdachte het ook zo bij haar had gedaan en dat hij haar had ontmaagd. Terwijl zij dat vertelde, was aangeefster verdrietig, aan het huilen en bang.
De dag daarna, op 23 september 2023, heeft aangeefster aangifte gedaan. Tijdens haar aangifte bij de politie was zij kalm en beheerst. Toen zij echter hoorde van de politie dat de verdachte was aangehouden, vertelde aangeefster dat zij heel erg opgelucht was, raakte zij geëmotioneerd en begon zij te huilen. Deze reactie biedt naar het oordeel van het hof – in het licht van de opmerking dat zij opgelucht was en gelet op het gegeven dat aangeefster heeft verklaard dat zij onder druk van de verdachte het misbruik jarenlang stil moest houden – eveneens steun aan de aangifte.
Het hof merkt nog op dat de door derden bij aangeefster waargenomen emoties naar het oordeel van het hof kunnen dienen als steunbewijs, nu die ongeveer tien dagen na het laatste seksuele contact tussen aangeefster en de verdachte (ook al valt dat buiten de tenlastegelegde periode) zijn waargenomen, maar vooral omdat die in direct verband staan met het misbruik waarover is verklaard.
Pijler II: (pogingen tot) afstand nemen van de verdachte
Ook op andere onderdelen biedt de verklaring van tante steun aan de verklaringen van aangeefster. Zo heeft zij verklaard dat de relatie tussen aangeefster en de verdachte aanvankelijk goed was. Dat veranderde toen aangeefster tien of elf was. Vanaf dat moment haatte zij de verdachte. Dat leidde tante af uit de omstandigheid dat aangeefster blij was als de verdachte na een discussie met haar moeder weg was. Zij deed dan uitspraken in de trant van dat zij blij was dat zij van hem af was, dat zij hoopte dat hij nooit meer terug zou komen en dat zij hoopte dat haar moeder een nieuwe man zou ontmoeten. Ook vroeg aangeefster heel vaak aan haar tante of zij bij haar mocht blijven wonen of logeren. Als haar moeder ging sporten, wilde aangeefster altijd mee. Destijds vond tante dat vreemd. Nu begrijpt zij dat aangeefster dat vroeg, omdat zij niet met de verdachte alleen wilde zijn. Dit deel van de verklaring van tante, met daarin de beschreven ontwikkelingen in de relatie tussen aangeefster en de verdachte, staat in direct verband met het beschreven seksuele misbruik en de verklaring van aangeefster dat zij daarom niet alleen met de verdachte durfde te zijn.
Het hof zal de bij de politie afgelegde verklaring van tante dan ook als steunbewijs gebruiken. In hetgeen de verdediging in dit verband naar voren heeft gebracht, ziet het hof geen aanleiding dat niet te doen. Het is immers niet gebleken dat het gestelde medicijngebruik door tante van invloed is geweest op het waarheidsgehalte van haar (op deze punten gedetailleerde) verklaring bij de politie.
Pijler III: DNA op de dildo
Het hof is van oordeel dat ook de uitkomst van het DNA-onderzoek zoals dat is uitgevoerd ten aanzien van de aangetroffen dildo als steunbewijs kan worden gebruikt.
Aangeefster heeft verklaard dat de verdachte vanaf haar achttiende seksspeeltjes bij haar heeft gebruikt. De reden daarvoor was dat zij een vriend had en tegen de verdachte had gezegd dat zij niet met twee mannen seks wilde hebben. In reactie daarop is de verdachte seksspeeltjes gaan gebruiken, zodat zij geen seks had met hem, maar met die speeltjes. Het ging volgens aangeefster om een dildo en een vibrator.
Aangeefster heeft kort na haar aangifte een e-mailbericht aan de politie verzonden. Dat was naar aanleiding van haar verklaring dat zij buiten de seksuele handelingen met de verdachte geen gebruik had gemaakt van de door haar genoemde seksspeeltjes. In haar e-mailbericht heeft zij echter geschreven:
"Op het laatst vroeg een van jullie of ik het speeltje wel eens heb gebruikt, nu ik rustig kan nadenken
is dat wel gebeurt. Maar dat was voor 12 september de laatste keer dat hij (mijn vader) dat toen met
mij had gebruikt. Dat was eenmalig en wou zelf beleven hoe het was om het speeltje te gebruiken.
Het gaat hierom om de roze vibrator. Ik hoop niet dat ik veel door de war breng”. [3]
Het hof leidt hieruit af dat de door aangeefster beschreven dildo in relatie tot haar enkel en alleen is gebruikt op momenten dat sprake was van seksueel contact tussen haar en de verdachte.
Naar aanleiding van de verklaring van aangeefster heeft de politie de slaapkamer van de verdachte doorzocht. Onder het matras vond de politie een dildo en een vibrator. De dildo is op vier plekken bemonsterd, te weten op de top, het bovenste en onderste deel van de schacht en op de onderkant. Uit de bemonsteringen is telkens DNA-materiaal van de verdachte én aangeefster verkregen.
De uitkomst van dit DNA-onderzoek biedt daarmee steun aan de verklaringen van aangeefster. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat het hiervoor genoemde gebruik van de dildo in (een niet te ver verwijderd) verband staat met de andere door aangeefster beschreven seksuele gedragingen, welke in de tenlastegelegde periode zijn begaan. Dat het gebruik van de dildo bij de seksuele interactie vanwege tenlasteleggings-technische redenen buiten de tenlastegelegde periode valt (aangeefster was toen al
18 jaar geworden) doet daaraan niet af. De kern van de beschuldiging in de aangifte is immers ongewild seksueel contact tussen aangeefster en de verdachte over een langere periode en de vondst van de dildo met daarop het DNA-materiaal van aangeefster biedt daaraan steun.
Het hof zal de uitkomst van het DNA-onderzoek dan ook als steunbewijs gebruiken.
De verdediging heeft voor het van aangeefster aangetroffen DNA-materiaal op de dildo als verklaring gegeven dat er mogelijk secundaire overdracht heeft plaatsgevonden tussen de dildo en de vibrator, die naast de dildo onder hetzelfde matras lag en die eerder door aangeefster was gebruikt.
Mede gelet op de omstandigheid dat op vier verschillende plekken op de dildo DNA-materiaal is aangetroffen, acht het hof die verklaring niet aannemelijk geworden en stelt het hof die terzijde.
Oordeel van het hof
Het hof komt op grond van hetgeen hiervoor is overwogen tot de conclusie dat de verklaringen van aangeefster betrouwbaar zijn, ook omdat daarvoor voldoende steunbewijs voorhanden is. Gelet op dat (hiervoor besproken) steunbewijs is ook voldaan aan het uit artikel 342 lid 2 Sv voortvloeiende bewijsminimum.
Naar het oordeel van het hof is dan ook wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hem tenlastegelegde feiten heeft begaan.
Dit brengt mee dat het hof de verweren van de verdediging verwerpt.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezenverklaarde levert op:

1.

met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;

2.

met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd;

3.

ontucht plegen met een aan zijn zorg toevertrouwde minderjarige, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim zeven jaren schuldig gemaakt aan seksueel misbruik van [slachtoffer], de dochter van zijn partner.
Het seksueel misbruik begon toen het slachtoffer tien jaar oud was. De verdachte wilde weten hoe een boterham smaakte en deed vervolgens zijn tong in haar mond. Op haar elfde heeft het slachtoffer de verdachte moeten aftrekken. Kort nadat zij een vriendje kreeg, is de verdachte een stap verder gegaan door zijn penis in haar mond te doen. Op die manier “leerde hij haar hoe zij met vriendjes om moest gaan”. Toen het slachtoffer bijna vijftien was, heeft de verdachte zijn vingers in haar vagina gestopt. Op haar vijftiende, toen het net uit was met haar vriendje, is het slachtoffer door de verdachte ontmaagd. Voorafgaand aan haar ontmaagding moest zij van de verdachte naar porno kijken. Het misbruik heeft veelvuldig en met een toenemende mate van heftigheid plaatsgevonden.
Door het slachtoffer seksueel te misbruiken heeft de verdachte niet alleen zijn vertrouwenspositie als verzorger/opvoeder misbruikt, maar heeft hij ook een uiterst onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer.
De verdachte heeft zich daarbij uitsluitend laten leiden door zijn eigen seksuele behoeften. Hij heeft daarbij kennelijk op geen enkele wijze rekening gehouden met de gevoelens van het slachtoffer en de voor haar te verwachten schadelijke gevolgen. Bovendien heeft het seksueel misbruik grotendeels plaatsgevonden in de woning van het slachtoffer, een plek waar zij zich juist extra veilig en geborgen zou moeten kunnen voelen, waarbij de verdachte op manipulatieve wijze zijn macht en overwicht gebruikte om zijn handelen door het slachtoffer geheim te laten houden.
Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijke misdrijven daarvan nog lange tijd, soms zelfs blijvend, lichamelijke en psychische klachten van kunnen ondervinden. Uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring volgt dat het slachtoffer langdurig te kampen heeft gehad met de negatieve gevolgen van het seksueel misbruik.
De verdachte is blijven volharden in zijn ontkennende houding. Hierdoor heeft hij van zijn kant aan het slachtoffer de erkenning van het leed dat haar is toegebracht onthouden. Naar de algemene ervaringsregels is juist die erkenning van belang voor de verwerking van dat leed.
Strafblad
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van
7 januari 2025. Hieruit volgt dat de verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens een soortgelijk delict. Het hof zal het strafblad dan ook niet in zijn nadeel meewegen.
Persoonlijke omstandigheden
Voorts heeft het hof acht geslagen op een advies van Reclassering Nederland van 7 december 2023. De verdachte beroept zich op zijn zwijgrecht wanneer de reclassering de details van de jegens hem gerezen verdenking wil bespreken. Die proceshouding bemoeilijkt het doen van uitspraken met betrekking tot de mate van zelfinzicht en probleembesef bij de verdachte. Om die reden kan de reclassering geen adequate inschatting maken van delict-gerelateerde risicofactoren en daarmee het recidiverisico.
Geadviseerd wordt om – indien de verdachte wordt veroordeeld in deze zaak – hem een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen, met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandeling en een contactverbod met het slachtoffer.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij veel stress ervaart, omdat hij vanwege zijn detentie niet voor zijn gezin kan zorgen. Hij weet dat zij het financieel moeilijk hebben en dat raakt hem zeer. Zijn kinderen betekenen namelijk volgens hem alles voor hem. Na zijn detentie kan de verdachte naar eigen zeggen weer terugkeren bij zijn werkgever. Zijn zus heeft hem woonruimte aangeboden.
De verdachte heeft verklaard bereid te zijn mee te werken aan onderzoek en de eventueel op te leggen bijzondere voorwaarden. Ook zal hij een contactverbod respecteren, als dat zou worden opgelegd.
Afweging ten aanzien van de straf
De aard en ernst van de bewezen verklaarde feiten rechtvaardigen het opleggen van een vrijheidsbenemende straf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is het hof uitgegaan van straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Daarbij heeft het hof in strafverzwarende zin meegewogen de duur en frequentie van het misbruik, de leeftijd en kwetsbaarheid van het slachtoffer, de rol van de verdachte als verzorger/opvoeder en de omstandigheid dat het slachtoffer door de verdachte is ontmaagd.
Het hof is – alles afwegende – van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Het hof zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen, mede om de verdachte ervan te weerhouden zich opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.
Daarnaast zal het hof aan de verdachte na te melden bijzondere voorwaarden opleggen, nu het hof dat – met de reclassering - geraden voorkomt.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de veroordeelde in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet, dan wel de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering, aan de orde is.
Vordering tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte tenlastegelegde tot een bedrag van € 35.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij primair tot een bedrag van € 30.000,- en subsidiair tot een bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. Voorts heeft de advocaat-generaal de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering tot schadevergoeding. Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden gematigd tot een bedrag van € 10.000,-.
Oordeel van het hof
Het hof stelt bij de beoordeling van de gevorderde immateriële schadevergoeding voorop dat artikel 6:106, lid 1, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) – voor zover hier van belang – het volgende inhoudt:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding: (…) indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Met deze bepaling als uitgangspunt overweegt het hof dat in dit geval de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Hierbij neemt het hof in aanmerking dat de benadeelde vanaf haar tiende meerdere jaren op grove wijze seksueel is misbruikt door de verdachte die mede de zorg voor haar droeg. Op haar vijftiende is zij door hem ontmaagd. Blijkens de toelichting op de vordering kampt de benadeelde met schaamtegevoelens, gevoelens van onveiligheid en daarnaast is zij het vertrouwen in mensen verloren. Zij voelt zich al jarenlang angstig, somber, onzeker en kampt met schaamtegevoelens. Zij ervaart stress en heeft nachtmerries.
Het voorgaande brengt het hof tot het oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden ten gevolge van een aantasting van de persoon ‘op andere wijze’ zoals bedoeld in artikel 6:106 aanhef en sub b BW – en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De vordering tot vergoeding van deze immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 april 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Voor wat de betreft de hoogte van de schadevergoeding heeft het hof alle omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de aansprakelijkheid en de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt en de leeftijd van het slachtoffer alsmede de onderbouwing van de vordering in acht genomen. Voorts heeft het hof gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Gelet op het voorgaande dient de verdachte te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 20.000,- aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 (oud), 245 (oud), 248 (oud) en 249 (oud) van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
48 (achtenveertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
16 (zestien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.

Stelt als bijzondere voorwaarden dat:

  • de verdachte verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • de verdachte meewerkt aan een intake, diagnostiek en een eventueel hieruit voortvloeiend ambulant behandeltraject bij een forensische zorginstelling als Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De intake en/of behandeling start tijdens de proeftijd en na aanmelding door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De verdachte houdt zich aan de huisregels en aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, ook als dit inhoudt dat de verdachte dient mee te werken aan het opstellen van een veiligheidsplan en dat hij zich dient te houden aan dit plan;
  • het de verdachte gedurende de volledige proeftijd verboden is direct en/of indirect contact te leggen of te hebben met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum slachtoffer] 2003.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[slachtoffer], ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 20.000,00 (twintigduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 135 (honderdvijfendertig) dagen.Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
13 april 2021.
Dit arrest is gewezen door mr. B.P. de Boer, als voorzitter, mr. W.S. Korteling en mr. M. Ferschtman, leden, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 31 januari 2025.
Mr. W.S. Korteling en mr. M. Ferschtman zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.HR 27 juni 2023, ECLI:NL:HR:2023:946, r.o. 5.2 en HR 5 september 2023, ECLI:NL:HR:2023:1152, r.o. 2.3. Daar wordt verwezen naar
2.Conclusie AG D.J.M.W. Paridaens van 2 april 2024, ECLI:NL:PHR:2024:356, onder punt 9.
3.Blz. 50 van de doorgenummerde bijlagen van zaaksdsossier