Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[geïntimeerde 1] ,
[geïntimeerde 2],
1.De zaak in het kort
2.Procesverloop in hoger beroep
- de dagvaarding van 13 juni 2023, waarmee [appellante] in hoger beroep is gekomen van het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Den Haag van 15 maart 2023;
- het arrest van dit hof van 12 september 2023, waarin een mondelinge behandeling is gelast;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 6 november 2023;
- de memorie van grieven van [appellante] ;
- de memorie van antwoord, tevens grieven in voorwaardelijk incidenteel appel, van [geïntimeerden] , met bijlagen;
- de memorie van antwoord in voorwaardelijk incidenteel appel van [appellante] ;
- de bijlagen 11 tot en met 13 die [geïntimeerden] ter gelegenheid van de hierna te noemen mondelinge behandeling heeft overgelegd.
3.Feitelijke achtergrond
“De opzegtermijn voor de verhuurder is drie maanden en wordt verlengd met een maand voor ieder jaar dat de huurder ononderbroken heeft gehuurd, tot een maximum van zes maanden. Een huuropzegging geschiedt schriftelijk en in de huuropzegging moet de reden van opzegging vermeld zijn. De verhuurder kan slechts rechtsgeldig opzeggen op grond van de in de wet vermelde redenen”
4.Procedure bij de kantonrechter
conventie(na wijziging van eis) gevorderd dat de kantonrechter, bij uitvoerbaar bij vonnis te verklaren vonnis
reconventiegevorderd dat [geïntimeerden] , bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, hoofdelijk wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 25.000,-. [appellante] heeft aangevoerd dat zij als gevolg van de onrechtmatige ontruiming maandenlang dakloos is geweest en onder zeer onveilige omstandigheden heeft moeten leven. Hierdoor zijn haar al bestaande psychische problemen (PTSS) verergerd en heeft zij haar tentamens niet kunnen maken, waardoor zij een half jaar studievertraging heeft opgelopen. Bovendien was sprake van huisvredebreuk en zijn haar spullen, waaronder ook gevoelige (medische) informatie, aangeraakt. Ook zijn haar spullen onbeheerd op een openbare plek neergezet. Er zijn spullen beschadigd en andere spullen zijn verdwenen. Er is sprake van een ernstige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [appellante] en van handelen in strijd met de maatschappelijke zorgvuldigheidsnorm, artikel 8 EVRM en de AVG. Dit kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon op een andere wijze als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. [appellante] begroot haar immateriële schade op € 10.000,-. Volgens [appellante] heeft zij daarnaast materiële schade geleden tot een bedrag van totaal € 28.195,59, welk bedrag zij in deze procedure beperkt tot een bedrag van € 15.000,-. De materiële schade bestaat uit de volgende posten:
in conventie
- i) Vordering 1) primair van [geïntimeerden] is niet toewijsbaar. De ontruiming was onrechtmatig. Een huurovereenkomst kan niet buitengerechtelijk worden ontbonden en ontruiming zonder vonnis is niet toegestaan. Het beroep op ‘nood breekt wet’ is onvoldoende om hierop een uitzondering te maken.
- ii) Tussen partijen staat vast dat de huurovereenkomst inmiddels is beëindigd. [appellante] maakt geen aanspraak op nakoming van de huurovereenkomst en huurt intussen elders een woning. Ook vordering 1) subsidiair van [geïntimeerden] is dus niet toewijsbaar.
- iii) [appellante] heeft onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd weersproken dat zij de keukendeur te hard heeft dichtgeslagen waardoor de ruit kapot is gegaan. Dit is onrechtmatig. [appellante] heeft de schade niet gemotiveerd weersproken. Zij is dus aansprakelijk voor de schade aan de ruit van € 206,24. Niet in geschil is echter dat [appellante] recht heeft op terugbetaling van de borg van € 400,- (post h van [appellante] ). De schade aan de ruit zal in reconventie met dit bedrag worden verrekend, zodat in reconventie een bedrag van € 193,76 aan niet betaalde borg resteert (zie hierna). De vordering tot vergoeding van de schade aan de wasmachine is niet toewijsbaar. [appellante] heeft gemotiveerd weersproken dat zij de wasmachine verkeerd heeft gebruikt, waarop [geïntimeerden] verder niet meer heeft gereageerd. Ook vordering 2) van [geïntimeerden] wordt dus afgewezen.
in reconventie
- iv) Er is sprake van hospitahuur. In de huurovereenkomst staat dat deze is aangegaan voor onbepaalde tijd. [geïntimeerde 1] beroept zich daar ook op. [appellante] heeft onvoldoende onderbouwd dat de huurovereenkomst voor een bepaalde tijd, tot 1 mei 2023, was aangegaan. [geïntimeerden] mocht de overeenkomst de eerste negen maanden opzeggen op een termijn van 3 maanden, zonder opzeggingsgronden en zonder tussenkomst van de rechter. De overeenkomst had dus rechtsgeldig opgezegd kunnen worden per 1 oktober 2022.
- v) Posten a) tot en met c) zijn niet toewijsbaar. Artikel 7:220 lid 6 BW, waarop [appellante] een beroep doet, is niet van toepassing. Voor analoge toepassing is geen grond. [appellante] had hoe dan ook per 1 oktober 2022 moeten verhuizen en dan kosten moeten maken (onder meer kosten busje en opslagkosten). Overigens zijn de kosten van het busje niet onderbouwd en bestaan de opslagkosten uit een contant bedrag dat zij aan haar vriend zou hebben betaald. Voorstelbaar is ook dat [appellante] bij een verhuizing per 1 oktober 2022 eveneens vrij had moeten nemen. Verder is niet gebleken dat zij inkomsten heeft gederfd doordat zij zodanig geestelijk was aangeslagen dat zij een maand niet heeft kunnen werken. [appellante] heeft een baan en gebruikelijk is dat loon bij ziekte wordt doorbetaald.
- vi) [appellante] heeft sinds 14 juli 2022 geen huur meer betaald aan [geïntimeerden] Zij heeft dus recht op een vergoeding van opvang/huurkosten die zij tot 1 oktober 2022 heeft moeten maken, voor zover die kosten uitkomen boven het huurbedrag van € 400,- per maand dat zij had moeten betalen. Dan gaat het alleen om het verblijf vanaf 8 september 2022 in de doorstroomvoorziening voor daklozen in [woonplaats] voor € 750,- per maand. Post e) is dus toewijsbaar tot een bedrag van € 350,-. Post f) is niet toewijsbaar want dat zou tot een dubbeltelling leiden.
- vii) Als al zou worden uitgegaan van een studievertraging geldt dat [appellante] onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat die vertraging toe te rekenen is aan de onrechtmatige ontruiming. Ook post g) is dus niet toewijsbaar.
- viii) Onrechtmatig ontruimen is laakbaar, maar is niet te kwalificeren als een zodanig ernstige normschending dat dit evident meebrengt dat sprake is van een aantasting van de persoon als bedoeld in artikel 6:106 sub b BW. Niet is gebleken van een duidelijk causaal verband tussen de ontruiming en geestelijk letsel van [appellante] . Niet uit te sluiten is dat de (terugval in de) medische toestand het gevolg is van andere omstandigheden, zoals de nacht in een politiecel, de mishandeling door haar ex-vriend en het niet nauwkeurig innemen van medicatie. Er is dus geen plaats voor een immateriële schadevergoeding.
5.Vorderingen in hoger beroep
- Met
- Grief 2houdt in dat dat [geïntimeerden] de huurovereenkomst niet rechtsgeldig had kunnen opzeggen tegen 1 oktober 2022. [appellante] voert aan dat
“indien en voor zover er al sprake was van hospitaverhuur”, partijen met artikel 19 van de huurovereenkomst zijn afgeweken van artikel 7:232 lid 3 BW en dat opzegging alleen schriftelijk mogelijk was op grond van de in de wet vermelde gronden. Zo’n grond was er echter niet volgens [appellante] . - Grief 3bouwt op grief 2 voort. Er was geen opzeggingsgrond, en dus was opzegging niet mogelijk vóór 1 mei 2023, aldus [appellante] .
- Grief 4is gericht tegen de afwijzing van posten a) tot en met c), dus de verhuiskosten, kosten busje, kosten opslag en gederfde inkomsten (zie hierboven onder 4.5. sub (v)). [appellante] voert aan dat zij deze kosten bij een normaal aangekondigde opzegging niet had hoeven te maken, omdat zij dan in delen en buiten werk- en studietijden had kunnen verhuizen. Omdat zij abrupt werd geconfronteerd met het feit dat haar inboedel onbeheerd in de hal van het complex stond, moest zij alles uit haar handen laten vallen. De opgenomen verlofdagen had [appellante] gedurende een jaar opgebouwd. Zij heeft dat verlof niet kunnen aanwenden om daadwerkelijk van een vakantie te kunnen genieten en weer op te laden.
- Grief 5betreft de kosten voor vervangende woonruimte en extra huurkosten (posten d en e). [appellante] wijst net als in eerste aanleg op de kosten voor het verblijf bij vrienden (€ 265,84) en de kosten voor de noodopvang van waar zij tussen 12 augustus 2022 en 8 september 2022 in totaal 28 nachten zou hebben verbleven (€ 2,- per nacht, dus € 56,- totaal). Daarnaast voert zij aan dat zij van 8 september 2022 tot en met 11 december 2022 in de doorstroomvoorziening voor daklozen heeft verbleven (tegen € 750,- per maand). Met ingang van 5 januari 2023 huurde zij een kamer in Haarlem voor € 850,- per maand en pas vanaf januari 2024 huurt zij weer woonruimte in [woonplaats] , aldus [appellante] .
- Grief 6is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de kosten in verband met verdwenen en beschadigde spullen (post f). [appellante] herhaalt dat zij niet al haar eigendommen heeft teruggevonden en dat een deel was beschadigd.
- Grief 7betreft de afwijzing van de kosten in verband met de studievertraging. [appellante] stelt dat zij op 14 en 15 juli 2021 direct in actie moest komen en haar spullen veilig moest stellen. Zij heeft daardoor belangrijke tentamens gemist.
- Grief 8ziet op de vordering tot vergoeding van de immateriële schade. [appellante] stelt dat de terugval in haar medische toestand het directe en rechtstreekse gevolg was van de onrechtmatige ontruiming en dat de overige, door de kantonrechter genoemde, omstandigheden daarbij geen rol speelden.
- Met zijn
- De
6.Beoordeling in hoger beroep
Inleiding
- [geïntimeerden] geen recht heeft op een vergoeding van de wasmachinekosten;
- [geïntimeerden] wel recht heeft op een vergoeding van de ruit (€ 206,24) en dat dit verrekend kan worden met de terug te betalen borg van € 400,-.
.
7.Beslissing
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk tot betaling, binnen veertien dagen na heden, aan [appellante] van een schadevergoeding van € 2.286,26;
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van de procedure in eerste aanleg, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.058,-;
- veroordeelt [geïntimeerden] hoofdelijk in de kosten van de procedure in incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellante] begroot op € 1.831,-;
- compenseert de kosten in het principaal appel;
- bepaalt dat als [geïntimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan de uitspraak heeft voldaan en dit arrest vervolgens wordt betekend, [geïntimeerden] de kosten van die betekening moet betalen, plus extra nakosten van € 92,-.
- verklaart al deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af wat in hoger beroep meer of anders is gevorderd.